Schrif­te­lijke inbreng Visseren-Hamakers (PvdD) wet wijziging mest­stof­fenwet in verband met maximale mest­pro­ductie


Indiendatum: 5 nov. 2024

De fracties van de Partij voor de Dieren, GroenLinks/PvdA, Volt en de SP hebben de volgende vragen over de Wet wijziging meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie.

  • Waarom is er niet gekozen voor een uitzondering voor biologische en biologisch-dynamische landbouw (voor alle sectoren), zowel voor afroming als voor een eventuele generieke korting, gezien het EU en Nederlandse beleid om biologische en duurzame landbouw te stimuleren?
  • Hoeveel melkveehouderij bedrijven zijn grondgebonden? Hoeveel hiervan zijn biologisch of biologisch dynamisch?
  • Met andere woorden, is een generieke korting voor melkveehouders niet in essentie een uitzondering voor biologische en biologisch-dynamische bedrijven? Waarom heeft de minister hier niet voor gekozen, gezien de noodzaak van een duurzame landbouw? Had de minister hier wel voor gekozen als de motie Grinwis niet was aangenomen?
  • Is 440 miljoen kg stikstof en 135 miljoen kg fosfaat (de maximale productie in Nederland per 2025) in lijn met andere lidstaten of bestaat er hiermee nog een restant derogatie voor Nederland? Met andere woorden, is dit het definitieve plafond?
  • Voldoet Nederland met dit wetsvoorstel op de langere termijn aan de Nitraatrichtlijn en andere EU wet- en regelgeving (zoals de kaderrichtlijn water)? Zo nee, wat zijn de additionele plannen van de minister?
  • Is de minister van mening dat met het huidige wetsvoorstel de wettelijk vereiste stikstof, klimaat en waterdoelstellingen worden bereikt? Zo nee, hoe gaat de minister die doelstellingen bereiken? Zie ook het advies van de RvS in deze.
  • Wat als blijkt dat Nederland in 2025 niet aan de Europese verplichtingen voldoet? Wat zijn dan de consequenties?
  • In welke mate draagt dit wetsvoorstel bij aan het bewerkstelligen van een dierwaardige veehouderij?
  • Hoe zit het met de ontwikkeling van uitstoot van de categorie ‘ overige diersoorten’ door de jaren heen? Kan het kabinet een overzicht, indien mogelijk per diersoort, van afgelopen 5 en 10 jaar geven?
  • Hoe gaat het met de implementatie van andere verplichtingen die de EU stelde aan uitstel van de afbouw van de derogatie? Bufferstroken, aanwijzen van met nutriënten vervuilde gebieden en de versnelde afbouw daarvan?
  • Gaan de uitkoopregelingen snel genoeg om hun potentie in 2025 te bereiken? Immers een bedrijf dat in september 2025 wordt uitgekocht, levert nog 9 maanden mest op. Hoe is de potentie berekend? Hoe wordt gemonitord zodat op tijd beleid aangescherpt kan worden?
  • Wat betekent het woord ‘efficiënt’ in de M.v.T., waar het kabinet stelt dat een AmvB beter zou werken dan een wet, zoals tot nu toe gebruikelijk is? Kan het kabinet aangeven voor wie dit efficiënter geldt?
  • Hoe verhoudt de wens van het kabinet tot sneller kunnen aanpassen van regelgeving zich met de wens voor stabiliteit van wet- en regelgeving die de boerensector keer op keer als eis op tafel hebben gelegd?
  • Is een AMvB een voldoende stevig juridische route om rechten, die wellicht onder EVRM vallen, in te kunnen perken? Heeft de minister daar advies over gevraagd? Zo ja, wat was dat advies?
  • Is de minister het met ons eens dat uitgegeven milieugebruiksruimte, zoals fosfaat en dierrechten, wel financiële waarde kunnen hebben, maar ten principale geen eigendom als onderdeel van het EVRM kan worden genoemd omdat het recht om te mogen vervuilen ten principale niet aan een onderneming maar de staat en samenleving toevallen?
  • Is de minister het met de fracties eens dat omzetten van koeienmest naar RENURE geen onderbouwing kan zijn van de totale omvang van fosfaatrechten (en de hoogte van de plafonds) in de markt? Immers, dat geldt nu voor de pluimveehouders en varkenshouders ook niet. Of zien de fracties dit verkeerd?
  • Kan het kabinet aangeven welke ontwikkelingen er zijn ten aanzien van het afromen van niet-gebruikte fosfaat en dierrechten en het beperken van extern en intern salderen?
  • Waarom is ervoor gekozen om bedrijfsopvolging binnen familieverband tot en met de derde graad te laten gelden?
  • Overigens is de MvT niet geheel eenduidig of tot en met de derde graad (zie paragraaf 3.2.4) of tot de derde graad (zie paragraaf 3.2.5) bedoeld wordt. Kan het kabinet daar helderheid over geven?
  • Om hoeveel overnames (en ingeschat aantal rechten) gaat het bij overnames in de derde graad?
  • En waarom heeft de minister er niet voor gekozen om de overname te beperken tot een bepaald gebied? Met de schaalvergroting in de landbouw ontstaan steeds meer regionaal en nationaal opererende bedrijven. Is de minister het met de fracties eens dat een familiebedrijf lokaal gebonden moet zijn en er anders geen sprake meer zou moeten zijn van een ‘familiebedrijf’ zoals benoemd in de MvT?
  • Wat was de definitie die RVO na 1 februari-tot heden hanteerde voor bedrijfsoverdracht? En waarop week die af van de definitie zoals die nu in MvT staat?
  • RVO geeft in zijn UHT aan dat handhaving op wijzigingen in overwegende zeggenschap in de praktijk lastig te controleren zijn. In de praktijk zal dat bij de NVWA komen te liggen en dan in het bijzonder bij hun controles. Is daar capaciteit voor vrijgemaakt?
  • Hoeveel capaciteit heeft de NVWA extra gekregen om oneigenlijke bedrijfsconstructies te kunnen onderzoeken die als gevolg van deze wet kunnen ontstaan?
  • Waarom is de door de NVWA gesuggereerde onduidelijkheid van artikel 32 niet weggenomen? Zie de NVWA HUF.
  • Kan het kabinet toelichten hoe een bedrijfsoverdracht met een nieuwe maat erbij precies werkt. Stel er zijn 4 maten en 1 verkoopt zijn zaak aan iemand anders: moet het hele bedrijf dan rechten inleveren of worden dan alleen de rechten van de verkopende maat afgeroomd?
  • De minister schrijft op blz 15 van de MvT: “ De nieuwe of gewijzigde landbouwer kan de productierechten daarom niet eerder dan op het moment van registratie benutten (vierde lid).” Hoe werkt dit in de praktijk? Bij wijziging van zeggenschap in een maatschap is immers niet te verwachten dat het aantal dieren in de tussentijd wijzigt. Betekent overdracht van maat naar maat in de praktijk dan krimp van een bestaand bedrijf?
  • In de praktijk zal vermindering van het aantal fosfaat en dierrechten in de markt kunnen leiden tot hogere kosten voor startende, kleine en biologische boeren. Ook zal het de schaalvergroting in de hand werken omdat het voor kleinere boerenbedrijven lastiger zal zijn om de benodigde financiering rond te krijgen. Een probleem dat bestaat zal hierdoor nog groter worden. Welke maatregelen treft het kabinet om startende, biologische (en BD bedrijven) en kleinschalige boeren te helpen om hun aandeel in de markt te behouden?
  • Hoe gaat u er, meer in het algemeen, voor zorgen dat de wet ook goed uitgevoerd wordt? Krijgen NVWA, de Waterschappen en RvO ook meer middelen om de implementatie van de wet goed te kunnen volgen en goed te kunnen handhaven? Een veel voorkomend probleem in de handhaving is mestfraude, hoe gaat de minister dit voorkomen en/of aanpakken?

Interessant voor jou

Vragen van Visseren-Hamakers (PvdD) over steun aan Oekraine - 36613 IX

Lees verder

Schriftelijk overleg Nicolaï (PvdD) over implementatie van vierde anti-witwasrichtlijn (AMLD4)

Lees verder

    Learn More Doneer