Vragen van Nicolai (PvdD) over sprei­dingswet


Indiendatum: 28 nov. 2023

Verzocht wordt de (sub)vragen afzonderlijk te beantwoorden.

Vraag 1

In het eerste lid van artikel 2 wordt gesproken over opvangplaatsen waaraan “naar verwachting behoefte zal zijn” en in het derde lid over het aantal plaatsen “dat beschikbaar moet worden gesteld”.

Kunnen dat verschillende aantallen zijn?

Vraag 2

Tijdens de technische briefing werd aangegeven dat de indicatieve verdeling als bedoeld in artikel 3, eerste lid een rekenkundig bepaald resultaat is waarbij geen afweging van belangen aan de orde is.

Vraag 2a

Kunt u dat toelichten?

Vraag 2b

Wat wordt bedoeld in artikel 3 met de verdeling “is gebaseerd op”?

Vraag 2c

Als de indicatieve verdeling wordt bepaald, geldt die dan voor alle gemeenten in de betreffende provincie?

Vraag 2d

Laat artikel 3, eerste lid de ruimte om de SES-WOA-score in de berekening te betrekken op een zodanige manier dat de kans op toedeling van opvangplaatsen toeneemt naarmate de score hoger is en afneemt naarmate die lager is?

Vraag 3

In artikel 3, tweede lid wordt gesproken over “de verdeling over alle provincies”.

Vraag 3a

Welke verdeling wordt bedoeld?

Vraag 3b

Is de verdeling over de provincies ook een rekenkundig resultaat?

Vraag 4

Als het overleg als bedoeld in artikel 4 niet geleid heeft tot een eensgezind standpunt over de verdeling van het aantal opvangplaatsen in de betreffende provincie, is de minister dan bevoegd om een verdeling vast te stellen die voor een gemeente die zich tegen opvangplaatsen verzet, leidt tot een groter aantal opvangplaatsen dan het aantal dat was vastgesteld bij de indicatieve verdeling als bedoeld in artikel 3?

Vraag 5

De artikelen 6 en 7 bepalen beide dat de aangewezen gemeente “zorg draagt”.

Vraagt 5a

Hebben beide artikelen betrekking op medebewind?

Vraag 5b

Als een gemeentebestuur het verdeelbesluit in rechte bestrijdt en binnen de zes maanden als bedoeld in artikel 7, eerste lid is nog geen definitief rechterlijk oordeel verkregen, kan artikel 124 Gemeentewet dan worden toegepast indien de in artikel 7, eerste lid onder a omschreven plicht niet is nagekomen?

Vraag 5c

Als een gemeentebestuur heeft meegedeeld niet mede te werken aan het realiseren van opvangplaatsen in zijn gemeente overeenkomstig een vastgesteld verdeelbesluit, is de minister dan op grond van artikel 124 Gemeentewet bevoegd om met een beroep op de in artikel 6, eerste lid omschreven taak maatregelen te treffen ook al is van een termijnoverschrijding nog geen sprake?

Vraag 5d

Indien een gemeentebestuur zorg draagt voor verlening van noodzakelijke vergunningen of aanpassing van het bestemmingplan maar zijn beslissing wordt op rechtmatigheidsgronden in bezwaar of beroep vernietigd, is de minister dan op grond van artikel 124 Gemeentewet bevoegd om maatregelen te treffen?

Vraag 6

Bij de technische briefing werd gesteld dat gemeenten zonder meer recht hebben op bekostiging van de kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de wet. Uit welk wettelijk voorschrift blijkt dat dit het geval is?

Vraag 7

Tegen het verdeelbesluit staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Dat houdt in dat eerst bezwaar wordt ingesteld, daarna tegen de beslissing op bezwaar beroep bij de rechtbank en dan hoger beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De ervaring wijst uit dat dit gehele traject vaak meer dan twee jaar in beslag neemt. De Afdeling heeft aangegeven in haar uitspraak van 29 januari 2014 (201302106/1/A2) dat pas na vier jaar sprake is van overschrijding van de ‘redelijke termijn’ als bedoeld in artikel 6 EVRM.

Gemeenten die zich wensen te verzetten tegen een opgelegde verplichting tot het realiseren van opvangplekken mogen verwachten dat zij binnen een korte tijd definitief weten waaraan zij toe zijn. Naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdD is dat bij toepassing van het Awb-stelsel van rechtsbescherming niet het geval.

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft bij de internetconsultatie ook kritiek geleverd op het inschakelen van de Awb-rechter. Zij vindt “dat de bestuursrechter niet mag worden ingezet als instantie die gebreken bij de effectuering van interbestuurlijk toezicht als het ware moet compenseren.” Zij vindt dat het niet de taak van de bestuursrechter is om “overheden te beschermen tegen elkaar”.

Vraag 7a

Zou het in het licht daarvan niet moeten worden overwogen om beroep op de Kroon in plaats van beroep op de rechter te openen?

Vraag 7b

Als zo’n Kroon-beroep wordt geopend en voorzien wordt in een korte termijn voor een uitspraak, verdient dat dan uit een oogpunt van snelheid en rechtszekerheid en van daadwerkelijke bescherming van gemeenten niet de voorkeur?

Interessant voor jou

Vragen Visseren-Hamakers (PvdD) over Nationaal Groeifonds 2024, Klimaatfonds 2024 en begroting EZK 2024

Lees verder

Nadere vragen van Visseren-Hamakers (PvdD) over aanpak dierwaardige veehouderij en amendement-vestering

Lees verder

    Learn More Doneer