Vragen van Nicolaï (PvdD) over Indonesië en Colijn

Indiendatum: 24 sep. 2024

Vragen van de leden van de PvdD:

Vragen over de brief van 25 juni 2024 (antwoorden op openstaande vragen van het lid Nicolaï)

Vraag 1

In uw antwoord op vraag 3 stelt u dat met het onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1950 “recht wordt gedaan aan een bewogen periode”.

Vraag 1a

Deelt u het oordeel van de leden dat de onderzoekers uitdrukkelijk hebben aangegeven dat zij geen oordeel geven over de vraag in hoeverre er sprake is geweest van strafbare feiten?

Vraag 1b

Deelt u het oordeel van de leden dat juist met de erkenning dat met een bepaald handelen in het kader van door Nederland ondernomen operaties onrecht is begaan, recht wordt gedaan aan de verantwoordelijkheid van een rechtsstaat?

Vraag 1c

Welk belang verzet zich volgens de regering tegen het instellen van een commissie met de taak als in vraag 3 verwoord?

Vraag 2

Moet uw antwoord op vraag 5 zo worden begrepen dat er geen schending van de uit artikel 68 van de Grondwet voortvloeiende informatieplicht aan de orde is als de regering besluit om op basis van een politieke keuze de Kamer niet te informeren over rapporten en adviezen die voor de Kamer van belang zijn?

Vragen over de brief van 15 februari 2024 (intrekken Willemsorde Colijn)

Vraag 3

U verwijst naar artikel 12, tweede lid van de Wet herziening Wet instelling Militaire Willems-orde.

Vraag 3a

Deelt u het oordeel van de leden dat die bepaling betrekking heeft op het van rechtswege vervallen en niet op intrekking van het besluit tot benoeming in de Orde?

Vraag 3b

Deelt u het oordeel van de leden dat het een bestuursrechtelijk beginsel is een bevoegdheid bestaat om een besluit in te trekken indien op een later moment feiten en omstandigheden bekend worden die, als zij ten tijde van het besluit bekend waren geweest, hadden moeten leiden tot de conclusie dat er wettelijk geen grondslag voor het besluit bestond?

Vraag 3c

Bent u bereid te doen onderzoeken of er, gelet op het feit dat Colijn vrouwen en kinderen had laten doodschieten, aanleiding bestaat om tot intrekking van zijn benoeming in de Orde over te gaan?