Vragen Nicolai (PvdD) over voortgang aanpak piek­be­lasters


Indiendatum: 11 jul. 2023

De leden van de fractie van de PvdD hebben de volgende vragen. Zij verzoeken om alle subvragen afzonderlijk te beantwoorden.

Vraag 1.

Blijkens de brief is de verwachting dat het gebruik van de beëindigingsregeling ertoe zal leiden dat er “ruimte ontstaat om in toenemende mate vergunningen te verlenen”.

In het advies “Wat wel kan” wijst Remkes erop dat door het gebrek aan stikstofruimte dreigt dat het land op slot gaat: niet alleen vergunningen voor agrarische bedrijven maar ook die voor woningbouw, infrastructurele maatregelen, industriële ondernemingen en andere maatschappelijke activiteiten (zoals verkeer) zouden niet meer kunnen worden verleend.

Vraag 1a

Wie zijn volgens u de gedupeerde ondernemers: agrarische ondernemers, industriële ondernemers, ondernemers in de woningbouw en -verhuur, ondernemers in de wegenbouw? En welke andere categorieën?

Vraag 1b

Vindt u dat bepaalde categorieën ondernemers voorrang zouden moeten krijgen? Zo ja waarom?

Vraag 1c

Worden bepaalde categorieën meer gedupeerd dan andere?

Vraag 1d

Hoe oordeelt u over het verwijt dat de agrarische ondernemers worden ‘voorgetrokken’?

Vraag 2.

Deelt u de opvatting van de leden van de fractie dat gewone burgers (woningzoekenden, verkeersdeelnemers, natuurliefhebbers enz) evenveel recht op bescherming van hun belangen hebben als agrarische ondernemers?

Vraag 3.

Hoe oordeelt u over het verwijt dat woningzoekenden, verkeersdeelnemers en andere ondernemers dan de agrarische ondernemers op dit moment worden gegijzeld door agro-lobby die weigert in te stemmen met een substantiële vermindering van het aantal agrarische bedrijven die verantwoordelijk zijn voor een forse bijdrage aan de stikstofproblematiek?

Vraag 4.

U schrijft dat vrijgekomen stikstofruimte primair benut zal worden voor legalisering van zogeheten PAS-melders.

Vraag 4a

Klopt het dat die legalisering meebrengt dat meer stikstof zal worden geproduceerd dan als de uitbreiding van het bedrijf waarop die legalisering betrekking heeft, niet zou hebben plaatsgevonden?

Vraag 4b

Klopt het dat die legalisering en de daarmee gepaard gaande benutting van vrije stikstofruimte meebrengt dat woningbouw langer op slot zal zijn, dan als de stikstofruimte voor woningbouw zou worden benut? Zo ja, waarom acht u de belangen van agrarische ondernemers van meer gewicht dan die van woningzoekenden?

Vraag 4c

Staan er andere wegen open om de zogeheten PAS-melders – wanneer zij daar recht op hebben – te compenseren indien het niet-legaliseren zou leiden tot vermindering van de bedrijfsomvang? Zo nee, hoe komt u tot dat oordeel? Zo ja, waarom wordt vrijgekomen stikstofruimte dan primair aangewend voor het legaliseren van zogeheten PAS-melders?

Vraag 5.

Geldt het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ ook voor agrarische ondernemingen die stikstofuitstoot produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt dat beginsel toegepast bij de regulering van de hoeveelheid stikstofuitstoot en de wijze waarop dat plaatsvindt?

Vraag 6.

Blijkens uw brief wordt ook ingezet op subsidieregelingen teneinde een vrijwillige reductie van stikstofuitstoot te bereiken.

Vraag 6a

Hoe verdraagt zich dat met het beginsel ‘de vervuiler betaalt’?

Vraag 6b

Indien een piekbelaster 120% van de waarde van zijn bedrijf vergoed krijgt bij bedrijfsbeëindiging, is dan sprake van toepassing van het uitgangspunt “de vervuiler wordt betaald?”. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verdraagt zich dat met de fundamentele beginselen van het Nederlandse milieurecht?

Vraag 7.

De wettelijke regelingen op grond waarvan voor agrarische bedrijven vergunningen worden verleend, omvatten alle de bevoegdheid om de vergunning te wijzigen of in te trekken bij gewijzigde omstandigheden of inzichten als die daartoe nopen. In de media en in de parlementaire discussie wordt steeds gesproken over eventuele onteigening. Is u het met de leden van de fractie eens dat intrekking van vergunningen– eventueel met toepassing van nadeelcompensatie – juridisch tot de mogelijkheden behoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt door u niet op die mogelijkheid gewezen?

Vraag 8.

De regelingen die betrekking hebben op nadeelcompensatie gaan er alle van uit dat een deel van de schade die het gevolg kan zijn van de intrekking van een vergunning, voor risico van de ondernemer is. Zien de leden van de fractie het goed, dat dit dus meebrengt dat in zo’n geval nooit 100%, laat staan 120% van de waarde van het bedrijf voor vergoeding in aanmerking komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit niet met de bevolking en met de Kamer gedeeld?

Vraag 9.

Blijkens uw brief wordt ook ingezet op subsidiëring van investeringen in brongericht emissiearme stalsystemen en technieken. De leden van de fractie leiden uit de uitspraak die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 september 2022 heeft gedaan af dat de beloftes die stallenbouwers van zogeheten emissiearme stallen deden, in de praktijk niet zo blijken uit te werken.

Vraag 9a

Wat zijn de gevolgen voor de vergunningverlening van deze uitspraak?

Vraag 9b

In hoeverre wordt bij de subsidiemaatregelen rekening gehouden met het feit dat het helemaal niet zeker is dat emissiearme stalsystemen werken?

Vraag 9c

Ziet u aanleiding om na te gaan of de stallenbouwers de agrarische ondernemers een werking hebben voorgehouden die in de realiteit niet aan de orde was, zodat deze ondernemers bij de aankoop van het systeem zijn misleid?

Vraag 9d

Mocht blijken dat zij misleid werden, voor wiens risico komt dan de schade die daarvan het gevolg is?