Vervolg­vragen Prast (PvdD) over de wet Toekomst Pensi­oenen


Indiendatum: apr. 2023

Nadere inbreng PvdD bij WTP

De leden van de PvdD danken de minister voor de beantwoording op eerdere vragen. Zij hebben nog enkele (vervolg)vragen.

De minister schrijft dat de naar rato aftopping van de verplichte en fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw voor deeltijders niet in strijd is met gelijke behandeling. Ze motiveert dit door te stellen dat deeltijders naar rato hetzelfde worden behandeld als voltijders. Maar deeltijders worden anders behandeld dan voltijders met hetzelfde inkomensniveau. Om een voorbeeld te noemen, iemand die met een 0,4 aanstelling €45.000 verdient bouwt minder tweede pijler pensioen op dan iemand die met een 1,0 aanstelling hetzelfde inkomen verdient. Hoe is dit vanuit gelijke behandeling te verdedigen? Het gaat er toch om dat iemand een pensioen opbouwt in proportie tot het feitelijke loon?

De minister noemt als wetenschappelijk inzicht dat wordt gebruikt voor de bepaling van de risicohouding de lifecycle theorie. Die theorie gaat over de mogelijkheid risico te dragen, maar niet over de risicovoorkeur. Kan de minister meer duidelijkheid geven over hoe de risicovoorkeur gemeten gaat worden? De mogelijkheid risico te dragen is ook volgens de grondleggers van de lifecycletheorie1 afhankelijk van de risicograad van het menselijk kapitaal. Is de minister bereid mee te geven aan de sociale partners en pensioenfondsbesturen dat de conjunctuurgevoeligheid van een bedrijf of bedrijfstak moet meewegen in de risicomix van de beleggingen?

Momenteel kan het opgebouwde pensioenkapitaal bij overlijden gebruikt worden voor optimalisatie van het nabestaandenpensioen. Dit wordt in de praktijk toegepast onder de term restitutie. Het wetsvoorstel schrijft voor dat het nabestaandenpensioen vóór pensioendatum op risico-, en ná pensioendatum op opbouwbasis is. De regering lijkt er van uit te gaan dat de momenteel toegepaste hiervoor genoemde optimalisatie van het nabestaandenpensioen (restitutie) op grond van de Wtp niet meer mogelijk is. Immers, in antwoorden op vragen kwalificeert zij restitutie als een kapitaalgedekt nabestaandenpensioen vóór pensioendatum.2,waarbij het wetsvoorstel het kapitaalgedekte nabestaandenpensioen exclusief reserveert voor nabestaandenpensioen na de pensioendatum. Restitutie is echter kapitaal opgebouwd ten behoeve van ouderdoms- en nabestaandenpensioen ná pensioendatum, dat pas na overlijden een andere bestemming krijgt, en kan daarmee geen opgebouwd nabestaandenpensioen vóór pensioendatum zijn. Hoe komt de Regering op basis van de voorgestelde wettekst tot haar conclusie? Immers zowel de Regering zelf in haar Memorie van toelichting, als ook de Stichting van de Arbeid in haar advies over nabestaandenpensioen, stelt vast dat een kapitaalgedekt – of opbouw – nabestaandenpensioen de eigenschap heeft dat er daadwerkelijk telkens een stuk nabestaandenpensioen wordt ingekocht, daar dus voor wordt betaald en daarmee een waarde heeft. Bij restitutie is dat echter niet het geval.

Het voorgestelde Art. 52 lid 2 bepaalt dat wanneer een deelnemer een deel van zijn opgebouwde pensioenkapitaal omzet in een gegarandeerde uitkering vanaf pensioendatum, dan de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen volledig vervalt; dus ook voor het –

mogelijk grote – deel van het kapitaal dat tot pensioendatum belegd blijft. Dit lijkt onbegrijpelijk en zou een aanzienlijke beperking zijn ten opzichte van de mogelijkheden onder de huidige wet. Is dit de bedoeling van de Regering, en zo ja waarom?

Het voorgestelde Art. 55 lid 2 bepaalt dat na einde deelneming het pensioenkapitaal belegd blijft (‘… wordt…belegd…’). Dit betekent dat na einde deelneming het niet meer mogelijk is om – een deel van – het pensioenkapitaal om te zetten in een gegarandeerde uitkering: het kapitaal moet immers belegd blijven. Dit zou een aanzienlijke beperking zijn ten opzichte van de mogelijkheden onder de huidige wet. Is dit de bedoeling van de Regering en waarom? Het voorgestelde Art. 61a lid 1 bepaalt dat uitsluitend ouderdomspensioen omgezet kan worden in een voortgezette risicodekking voor nabestaandenpensioen voor pensioendatum. Het pensioenkapitaal bestaat echter uit ouderdomspensioen plus nabestaandenpensioen, hetgeen betekent dat bij uitruil – door onttrekkingen - tevens een deel van het nabestaandenpensioen na pensioendatum wordt omgezet in nabestaandenpensioen voor pensioendatum. Hoe verklaart de Regering de keuze in de wet om alleen het opgebouwde deel voor het ouderdomspensioen uit te kunnen ruilen voor nabestaandenpensioen voorafgaand aan pensioendatum en hoe kan dit in de praktijk werken aangezien er geen gesplitst kapitaal voor ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen na pensioendatum is?

In het huidige stelsel mogen pensioenen niet worden verhoogd als de dekkingsgraad lager is dan 110 procent. Deze buffer dient ter bescherming van toekomstige pensioenen. In het nieuwe stelsel bewegen de pensioenen meer mee met de ontwikkelingen op financiële markten. Vooruitlopend op het nieuwe stelsel mochten pensioenfondsen in 2022 al besluiten tot verhoging van de pensioenen bij een dekkingsgraad van 105.

Hoeveel pensioenfondsen hebben hier gebruik van gemaakt, om welke bedragen en om hoeveel pensioengerechtigden ging het?

Stel dat het nieuwe stelsel niet op de beoogde datum van 1 juli 2023 wordt ingevoerd. Is de conclusie dan dat deze bedragen achteraf ten onrechte zijn uitgekeerd?

Zijn de uitgekeerde verhogingen die mogelijk waren door een versoepeling vooruitlopend op de verwachte invoering van de wet terug te vorderen, of te compenseren door een verlaging, als de wet niet op 1 juli 2023 wordt ingevoerd?

Zijn er andere manieren om te voorkomen dat jongere generaties risico lopen door de tijdelijk lagere toegestane buffers?

Kunnen actieve deelnemers en slapers in het geval dat het nieuwe stelsel niet op de beoogde datum van kracht wordt bezwaar maken tegen de uitgekeerde verhogingen die anticipeerden op het nieuwe stelsel?

Is er bij de vaststelling van de einddatum rekening mee gehouden dat voor een regeling die op 1 januari 2027 ingaat en waarvoor wordt ingevaren, een deel van de werkzaamheden nog na de ingangsdatum en dus in het eerste deel van 2027, en daarmee dus buiten de wettelijke termijn, plaatsvindt?

Klopt het dat het afschaffen van de wachttijd bij start dienstverband in werking treedt per 1 juli 2023?

Zo ja, zou er, net als bij de doorvoering van de verlaging van de opnameleeftijd naar 18 jaar, niet ook voor het afschaffen van de wachttijd meer doorlooptijd gegeven moeten worden tot 1 januari 2024 voor verwerking van deze aanpassing in pensioenregelingen en administratie?

Is het mogelijk dat sociale partners en pensioenuitvoerders het opgebouwd nabestaandenpensioen in de huidige pensioenregeling in mindering brengen op de aanspraak op nabestaandenpensioen op risicobasis?

Bij een flexibele premieregeling met beleggingsvrijheid mag een risicodelingsreserve geen beleggingsrisico’s dekken. De wet maakt op dit punt geen onderscheid tussen opbouw- en uitkeringsfase, maar er is alleen beleggingsvrijheid in de opbouwfase. Kan de minister verduidelijken of in een dergelijke regeling bij een collectieve uitkeringsfase het dekken van beleggingsrisico vanuit een risicodelingsreserve is toegestaan?

Deze leden kijken uit naar de beantwoording.

Interessant voor jou

Vragen van Nicolai (PvdD) over eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid ('pandemiewet')

Lees verder

Vervolgvragen Nicolai (PvdD) over aanpak verspreiding desinformatie

Lees verder

    Learn More Doneer