Nadere vragen van Nicolai over hard­voch­tig­heden in wetgeving


Indiendatum: 31 jan. 2023

De leden van de PvdD hebben met belangstelling kennis genomen van de antwoorden van de minister op vragen die betrekking hebben op het onderzoek naar hardvochtigheden in wetgeving.

De antwoorden geven de leden aanleiding tot vervolgvragen.

Vraag 1

Naar het oordeel van de leden van de PvdD blijkt uit uw antwoord op de vragen van GL van een terughoudende opvatting over het opnemen van een zogeheten hardheidsclausule in wetgeving.

a. Zien de leden het goed dat een hardheidsclausule slechts wordt overwogen als komt is komen vaststaan dat het bieden van meer beslisruimte aan bestuursorganen onvoldoende blijkt te leiden tot het voorkomen van onevenredige gevolgen voor burgers? Zo ja, welke criteria worden dan gehanteerd om vast te stellen of het bieden van meer beslisruimte aan bestuursorganen onvoldoende zou kunnen leiden of leidt tot het voorkomen van onevenredige gevolgen voor burgers?

b. Bent u het met de leden van de PvdD eens dat als eerst de stap van ‘meer beslisruimte geven’ wordt genomen en wordt afgewacht of dat voldoende soelaas biedt voordat het opnemen van een hardheidsclausule wordt overwogen, het kwaad zal zijn geschied op het moment dat moet worden geconstateerd dat het ‘bieden van meer beslisruimte’ helaas niet heeft gewerkt?

c. Is het juist dat het opnemen van de hardheidsclausule in de Aanwijzingen voor de regelgeving geen soelaas biedt voor toepassing van bestaande wetgeving maar uitsluitend bij het vaststellen van nieuwe wetten?

d. Bent u het met de leden van de PvdD eens dat de eenvoudigste weg is om in de Awb een algemene hardheidsclausule op te nemen die ruimte biedt aan het bestuursorgaan om onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen te voorkomen?

Vraag 2

De leden zijn verheugd dat de regering voornemens is om de zogeheten ongelijkheidscompensatie in de Awb meer gestalte te geven. In het licht daarvan hadden zij gevraagd of de regering bereid is om in de Awb voor te schrijven dat het laatste woord altijd aan de burger toekomt. Op die vraag wordt niet gemotiveerd ingegaan.

a. Bent u het met de leden van de PvdD eens dat de positie van de burger versterkt wordt als hij als laatste het woord krijgt?

b. In de slotalinea van de vraag van de leden van de PvdD wordt een onderbouwing gegeven voor het invoeren van een laatste woord voor de burger. Kunt u op die onderbouwing alsnog ingaan? Waarom kan die onderbouwing geen grond opleveren voor het invoeren van een laatste woord voor de burger?

c. U schrijft dat u niet bereid bent onderzoek te laten doen naar de vraag of in het bestuursrechtelijke proces in overwegende mate aan het bestuursorgaan het laatste woord wordt gegund en hoe de impact daarvan door rechtsbijstandverleners wordt ervaren. Waarom kan niet geïnformeerd bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bij de rechtbanken en bij andere bestuursrechtelijke colleges in hoeveel procent van de gevallen naar schatting het laatste woord aan het bestuursorgaan wordt gegund? En waarom kunt u niet de Nova de vraag voorleggen wat de ervaring van bestuursrechtadvocaten is over het percentage gevallen waarin het laatste woord aan het bestuursorgaan wordt gegeven en de Nova te vragen om bij die advocaten te inventariseren welke impact het krijgen van het laatste woord volgens hun inschatting heeft?

Interessant voor jou

Vragen van Prast (PvdD) over het tijdelijk noodfonds energie

Lees verder

Nadere vragen Nicolaï (PvdD) over Adviescollege ICT-toetsing DSO (Omgevingswet)

Lees verder

    Learn More Doneer