Nadere vragen Nicolaï (PvdD) over Advies­college ICT-toetsing DSO (Omge­vingswet)


Indiendatum: 31 jan. 2023

Nadere vragen van de fractie van de PvdD inzake de brief van de minister dd 23 december 2022 inzake vragen over openbaarmaking van documenten in het kader van het advies van het Adviescollege ICT-toetsing over het DSO van 10 oktober 2022.

De beantwoording geeft de leden van de PvdD aanleiding tot vervolgvragen. Verzocht wordt alle (sub)vragen afzonderlijk te beantwoorden.

Vraag 1

In vraag 2 was gevraagd:

“ Is de minister het met de leden van de PvdD eens dat het adviescollege ICT-toetsing op grond van de Woo gehouden is een verzoek om een kopie van het concept-advies c.q. de concept-adviezen, waarop het verzoek van de fractie van de PvdD betrekking had, in te willigen? Zo ja, op grond van welk wettelijk beschermd belang zou de minister dan kunnen weigeren om het document, indien hij daarover beschikt, openbaar te maken?”

Blijkens uw antwoord weigert u na te gaan of het AcICT op grond van de Woo rechtens gehouden is een verzoek om een kopie van het concept-advies c.q. de concept-adviezen, waarop het verzoek van de leden van de PvdD betrekking had, in te willigen.

Vraag 1a

Bent u het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat als uit de Woo een voor het AcICT geldende rechtsplicht voortvloeit tot het inwilligen van het bedoelde verzoek, de weigering door u tot openbaarmaking van het concept-advies dat u onder u heeft, geen wettelijke grondslag heeft?

Vraag 1b

Bent u het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat de beantwoording van de vraag of er voor het AcICT een rechtsplicht op grond van de Woo bestaat tot het inwilligen van een verzoek om openbaarmaking van het concept-advies waarop het verzoek van de leden van de PvdD betrekking had, niet een politieke of beleidsmatige afweging betreft maar een rechtsoordeel? Zo nee, op grond van welke wettelijke voorschriften, parlementaire stukken of rechtspraak komt u tot dat oordeel?

Vraag 1c

Zo ja, op grond van welke wettelijke voorschriften, parlementaire stukken of rechtspraak meent u dan dat de vraag of het AcICT op grond van de Woo rechtens gehouden is een verzoek om een kopie van het concept-advies waarop het verzoek van de leden van de PvdD betrekking had, in te willigen, niet in aanmerking komt voor beantwoording door de minister maar aan het AcICT dient te worden overgelaten?

Vraag 2

Uw antwoord impliceert dat in dit geval leden van de Eerste Kamer het AcICT zelf zouden moeten verzoeken om het concept-advies, dat zich onder u bevindt, openbaar te maken.

Vraag 2a

Strekt de informatieplicht uit hoofde van artikel 68 Grondwet zich naar uw oordeel ook uit tot het AcICT?

Vraag 2b

Zo nee, bent u het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat daaruit dan dient te worden afgeleid dat aan u een zelfstandige plicht toekomt om te onderzoeken of het AcICT gehouden is gunstig te beslissen op een eventueel verzoek om openbaarmaking en om – als u concludeert dat die gehoudenheid zou bestaan – het concept-advies dat u onder u heeft, openbaar te maken?

Vraag 3

In vraag 4 was gevraagd:

“Uit welke bepaling van welke wet volgt dat stukken die tussen bestuursorganen worden gewisseld als ‘vertrouwelijk’ zouden mogen worden aangemerkt en dat die vertrouwelijkheid een grond zou vormen voor een weigering om een verzoek van een Kamerlid tot openbaarmaking in te willigen?.”

Op deze vraag is geen antwoord gegeven. Kunt u alsnog het antwoord geven?

Vraag 4

Blijkens uw antwoord heeft u meegewogen dat het AcICT “heeft aangegeven dat doorbreking van de vertrouwelijkheid van het hoor- en wederhoorproces bij de totstandkoming van een advies de objectieve waarheidsvinding in de weg staat”

Vraag 4a

Heeft u daarbij onderzocht of uit enig wettelijk voorschrift volgt dat bij het hoor- en wederhoorproces bij de totstandkoming van een advies dat door een bestuursorgaan wordt gegeven, vertrouwelijkheid in acht moet worden genomen? Zo ja, welke voorschriften heeft u in uw onderzoek betrokken en op grond waarvan heeft u geoordeeld dat die vertrouwelijkheid in acht diende te worden genomen?

Vraag 4b

Kunt u nader motiveren wat bedoeld wordt met uw overweging dat doorbreking van vertrouwelijkheid “de objectieve waarheidsvinding in de weg” zou staan?

Vraag 4c

Uit welke rechtspraak blijkt dat onder de Woo “conceptrapporten niet verstrekt worden”?

Vraag 4d

Wat bedoelt u als u schrijft dat een conceptrapport “vanwege de conceptstatus ervan” geen onderdeel uitmaakt van de publieke debat?

Vraag 4e

Maakt naar uw oordeel een concept-advies onderdeel uit van het afwegingsproces dat tot het definitieve advies geleid heeft?

Vraag 4f

Kunt u nader motiveren waarom het goed functioneren van de Staat zou worden geschaad als er een publiek debat ontstaat over een document dat vanwege de conceptstatus geen onderdeel daarvan uitmaakt? Kunt u daarbij betrekken dat een publiek debat juist aan kracht wint als wijzigingen in een concept-advies openbaar worden en het gewicht van de redenen daartoe in de discussie kunnen worden betrokken?

Vraag 4g

Hoe verhoudt zich uw in de vorige subvraag vervatte oordeel over de ‘schadelijkheid’ voor het publieke debat met het gegeven dat beslisnota’s openbaar worden gemaakt, juist ook met het oog op de versterking van het publieke debat omdat dan immers discussie mogelijk is over het afwijken in de uiteindelijke beslissing door de minister van het ‘concept’ dat ambtelijk als beslissing werd voorbereid?

Kunt u daarbij de volgende twee passages betrekken uit de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022: “Dit betekent dat ambtelijke analyses van het beleid in beslisnota’s openbaar met de Kamer worden gedeeld. Het gaat om adviezen, visies, standpunten, overwegingen, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.” (begin van hoofdstuk 2 )

Vraag 5

Blijkens uw antwoord op vraag 6 suggereert u dat er geen sprake is van “een formele weigering” om het verzoek waarop vraag 6 betrekking had, in te willigen.

Bent u bereid om dat verzoek alsnog in te willigen?