Opinie: Maak van de eed geen pret-echo


27 februari 2013

Op 30 april zou acclamatie een veel logischer vorm van aanvaarding van de nieuwe koning zijn

De eed heeft in ons rechtssysteem een bijzondere betekenis. Zo wordt o.m. duidelijk in art. 207 WvS: “Hij die in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een bijzonder daartoe gemachtigde, opzettelijk een valse verklaring onder ede aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie”

Parlementsleden leggen in Nederland een eed van trouw aan de Grondwet af bij hun ambtsaanvaarding, en doen hun werk vervolgens zonder last. Sinds 1983 is de verplichting om trouw te zweren aan de Koning uit de Grondwet geschrapt om de zelfstandige positie van leden van de Staten-Generaal in het staatsbestel te markeren.

Van de 225 leden van Tweede en Eerste kamer wordt op 30 april verwacht op de volgende wijze trouw aan de koning zweren: “Wij zweren (beloven) dat wij Uw onschendbaarheid en de rechten van Uw Koningschap zullen handhaven.”

Er zijn inmiddels parlementsleden die hebben aangegeven die belofte niet af te zullen leggen. De pavlovreactie die daarop volgde is veelzeggend. Er worden zeer onterechte vergelijkingen gemaakt met weigerambtenaren, hoewel de wet het afleggen van deze eed op geen enkele wijze van parlementsleden eist.

Het is volgens de Grondwet noodzakelijk dat de Koning trouw aan de Grondwet zweert of belooft en een getrouwe vervulling van zijn ambt. Zou hij dat weigeren, maakt dat zijn positie onmogelijk, maar dat geldt op geen enkele wijze voor leden van het parlement.

Die hebben bij hun ambtsaanvaarding beloofd: “Ik zweer (beloof) trouw aan de Koningin, aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan de Grondwet. Ik zweer (beloof) dat ik de plichten die mijn ambt oplegt getrouw zal vervullen."

Die eed behoeft geen herziening, zeker niet wanneer mag worden aangenomen dat die eed niet wordt afgelegd aan een persoon, maar aan een instituut.

Een eed van trouw waarin leden van het parlement zweren of beloven de rechten van de nieuwe koning op geen enkele wijze ter discussie te zullen stellen, is een oneigenlijke loyaliteitsverplichting die op gespannen voet staat met hoofdstuk III van de Grondwet van 1983, artikel 67 dat bepaalt: "De leden stemmen zonder last."

Daar passen geen beloftes aan de Koning bij. Ook niet als dat gepresenteerd wordt als folklore of vorm van politiek-morele binding aan een bestaand systeem.

Het Nederlandse koningshuis is één van de duurste vorstenhuizen van Europa met een jaarlijkse kostenpost voor de belastingbetaler van 100 miljoen Euro.

Het is op dit moment het goed recht van leden van de koninklijke familie om als ze dat willen met een Koninklijke trein op wintersport te gaan, maar ze kunnen dat ook doen per Koninklijke helikopter of dito vliegtuig.

In 1959 heeft Koningin Wilhelmina het kroondomein geschonken aan het Nederlandse volk maar het gebied mag alleen worden gebruikt en bejaagd door de koninklijke familie en is daartoe van 15 september tot 25 december gesloten voor de eigenaren, de Nederlandse burgers.

Die betalen wel de kosten voor het onderhoud van het terrein, maar de opbrengsten en het genot van de jacht vallen toe aan de Koning.

Het zijn maar enkele van de zeer vele rechten van het koningshuis, waarover leden van het parlement op elk moment kritisch zouden moeten kunnen zijn.

Dat botst met de eed die op 30 april van ze verlangd wordt. De oplossing kan niet gevonden worden in verbanning van onwillige kamerleden bij de inhuldigingsactiviteiten.

Het afleggen van een eed is geen pret-echo, maar een betekenisvolle aangelegenheid die niet op elk willekeurig moment voor herhaling vatbaar is. Koningin Beatrix gaf aan het geen goed idee te vinden om de beëdiging van de nieuwe ministers van het kabinet Rutte II opnieuw te doen voor de camera’s. "Dan wordt het een toneelstukje" zei ze, en ik ben dat hartgrondig met haar eens.

Zoals de ministers hun eed niet overdoen op 30 april, het wordt niet eens van ze gevraagd, zou dat ook voor parlementsleden op geen enkele wijze noodzakelijk moeten zijn.

Het is onverstandig om 225 volksvertegenwoordigers spreekrecht (of zelfs spreekplicht) te geven tijdens de inhuldigingsplechtigheid, met alle risico’s van dien van een draagvlakpeiling. Of versprekingen zoals onlangs in Zeeland waar een statenlid tijdens het opsteken van haar linkerhand en afgeleid door het kleinkind dat ze op haar rechterarm had zei: ‘Zo waarlijk helpe mij God allemachtig.’

Het zou goed zijn wanneer de inhuldigingswet uit 1992 zo spoedig mogelijk in overeenstemming gebracht wordt met de eisen die de grondwet stelt aan de inhuldigingsceremonie, waarmee recht gedaan wordt aan de onafhankelijke positie van leden van het parlement.

Op 30 april zou acclamatie een veel logischer vorm van aanvaarding van de nieuwe koning zijn, dan een krampachtige eedaflegging zonder noodzaak.

Gerelateerd nieuws

Opinie: Cash voor kiezers

Het kopen van de kiezersgunst zou op straffe van uitsluiting van partijen verboden moeten worden Politici die veel beloven z...

Lees verder

Opinie: Eén eed volstaat op 30 april

Dit artikel is gepubliceerd in de Volkskrant, 19 maart 2013 Op 30 april legt Prins Willem-Alexander de eed af bij zijn inhul...

Lees verder