Bijdrage Nicolaï (PvdD) aan het debat 'Wonen en Bouwen in Nederland'


23 april 2024




Voorzitter,

“Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid.”

Zo luidt artikel 22, tweede lid van de grondwet. En die bepaling staat in het hoofdstuk over grondrechten, en terecht.

Onze fractie is blij dat de brief van de minister voorafgaande aan dit debat ook begint met een verwijzing naar dit grondrecht.

En dat de minister schrijft dat de rol van de rijksoverheid voor de effectuering van dit grondrecht (citaat) ‘te klein gemaakt is’. En dat hij vervolgt: “Te lang is gedacht dat de markt als vanzelf en alleen een oplossing zou bieden voor de woningnood”.

De zorg voor essentiële voorzieningen zoals woonruimte is een publiek belang, een gemeenschapstaak en geen speelbal in marktverhoudingen.

Niks woningmarkt, maar volkshuisvesting; terecht staat weer de vraag centraal welke overheidstaak en regie vereist is om aan een grondwettelijke opdracht gehoor te geven.

Voorzitter,

Liberaliseren betekent vrijmaken van beperkingen.

De woning- en huurmarkt zogenaamd liberaliseren levert juist beperkingen op.

Als de macht van de portemonnee regeert, loopt de woningzoekende tegen opgelegde grenzen op, tegen beperkingen die door financiële belangen worden gecreëerd, tegen prijzen die gevraagd worden voor zaken die het niet waard zijn.

Hoezo ‘vrij van beperkingen’ als je een huur moet betalen voor woonruimte die kwalitatief onder de maat is? Hoe fatsoenlijk is het eigenlijk om een excessieve huur te vragen, alleen maar omdat je weet dat je die ‘op de markt kan krijgen’?

Ja voorzitter,

We praten in dit huis vaak over recht en regulering. Maar is er niet ook nog zoiets als fatsoen? Dat je je afvraagt of het wel een fatsoenlijke prijs is, die je vraagt, en of het wel een fatsoenlijk bedrag is dat je aan je werkster betaalt, zonder dat je kijkt naar welke prijs de markt toelaat? Een vraag waar je helemaal geen regulering voor nodig hebt.

Voorzitter,

Ik ben ervan overtuigd dat velen in dit huis momenten gekend hebben, waarin zulke vragen opkwamen. Maar ik heb ook het vermoeden dat die vraag bij velen niet geleid heeft tot een beslissing die haaks stond op wat ‘de markt’ nou eenmaal verlangde.

Hoe ‘vrij’ voelen wij ons nog als het marktdenken ons al zo in de greep heeft.

Voorzitter,

Dit kwam bij mij op toen ik mij op dit debat voorbereidde en ik achtte het een passend moment in deze chambre de réflexion om dit met mijn collega’s te delen. Al was het maar om ons eraan te herinneren dat politiek en recht niet zonder ethiek kunnen en dat wij hier dragers van die gedachte behoren te zijn.

En dat we ons realiseren dat marktdenken per definitie de ethiek verwerpt.

Voorzitter,

Deze minister heeft gezien hoe de marktwerking op de woning- en huurmarkt leidt tot onfatsoen.

Hij spreekt over “onterecht geliberaliseerde” huurwoningen en over excessen. En hij wijst erop dat in 2021 voor 41% van de middenhuurwoningen een hogere huurprijs werd berekend dan het woningwaarderingsstelsel zou rechtvaardigen.

Voorzitter,

Dat krijg je als het geld en de markt regeert. En als niet de gemeenschap – dus niet het recht en de regulering - de regie heeft.

Op het gebied van de betaalbaarheid en de kwaliteit van de huisvesting herneemt de overheid haar regie.

Om de regie te nemen op het gebied van beschikbaarheid van woonruimte loopt deze minister toch weer aan tegen de macht van de markt. Want als hij het heeft over het “investeringsklimaat voor vastgoed” worden we ineens weer eraan herinnerd dat er andere machten zijn dan de overheid die op dit moment bepalen of bouwprojecten tot realisatie zullen komen. “Toch geven investeerders aan dat zij het huidige investeringsklimaat voor vastgoed op dit moment ervaren als onzeker en onvoldoende om meer te investeren”, zo klaagt de minister.

Voorzitter,

Ik ga terug naar de grondwettelijke opdracht: “bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid”.

Als de markt op dit moment geen interesse toont in het investeren in woningproductie, dan volgt toch uit die grondwettelijke opdracht dat de overheid zelf die investeringen dient te realiseren.

Ziet de minister dat ook zo? Graag een reactie.

Waarom zou het onmogelijk zijn om – bij afhaken van particuliere investeerders – de benodigde woonruimteproductie door woningbouwcorporaties en door gemeenten zelf te laten realiseren?

Dat gaat investeringen door de overheid vereisen maar taken uitvoeren kost nu eenmaal geld.

Hoe oordeelt de minister over de instelling van een WoningbouwStimuleringsFaciliteit zoals voorgesteld door Depla en Van Delden en over de totstandkoming van een Wet Fonds betaalbare en passende woningbouw zoals door Bregman wordt geadviseerd.

En wat staat eraan in de weg dat het Rijk risicodragend participeert?

Graag een reactie van de minister.

De woningbouwcorporaties nemen een belangrijke plaats in. Hoe kan hun positie en hun investeringscapaciteit worden versterkt. Is de minister het met onze fractie eens dat zo’n versterking onontkoombaar is? Graag een reactie van de minister.

De VNG bepleit een sterkere lokale en regionale binding van woningbouwcorporaties en acht het onwenselijk dat corporaties te grote werkgebieden krijgen. Hoe verhoudt zich dit tot de mogelijkheid van schaalvergroting die in het wetsontwerp versterking regie volkshuisvesting is opgenomen? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter,

De grondwetsbepaling heeft het niet over voldoende woningen, maar over voldoende woongelegenheid.

Dat brengt mij op de analyse van het Platform Woonopgave.

Platform Woonopgave is een groeiende alliantie van ontwerpers en andere experts uit verschillende organisaties die willen samenwerken aan een bewoonbaar Nederland.

In hun analyse wordt terecht de vraag opgeworpen: “Moeten we 1 miljoen nieuwe woningen bouwen of eerst 1 miljoen ‘extra woonplekken’ vinden?”.

Aan de hand van de landelijke monitor leegstand van het CBS berekende het platform dat er momenteel 39km2 aan netto gebouwoppervlak leegstaat, en dat dit in potentie 390.000 woningen kan opleveren.

Volgens de CBS-gegevens is bij gebouwen met woonbestemming 19,7 miljoen m2 aan leegstand, bij kantoren 3,7 miljoen m2, bij industriegebouwen 7,7 miljoen m2 en bij retail 2,6 miljoen m2.

Verbouwen van bestaande gebouwen levert veel minder problemen op. Er is geen grond nodig, stikstofproblemen doen zich minder voor, enz.

Ook keek het platform naar toekomstige leegstand. Afstoot van vastgoed door de politie en defensie en de landbouwtransitie leveren in potentie 30.000 woningen. Daarbij is uitgegaan van 75% transformatie van politie- en defensievastgoed en van slechts 10% van agrarisch vastgoed.

Sinds de coronacrisis heeft het meer thuis gaan werken een verborgen leegstand opgeleverd van 6% van alle kantoorvloeren. Bij transformatie kan dat 33.000 woningen opleveren.

En dan is er nog de woningsplitsing. Er zijn berekeningen uitgevoerd zoals bijvoorbeeld door BGL Wonen die op honderdduizenden te winnen woningen uitkomen.

In zijn position-paper wijst prof. De Zeeuw er op dat door middel van woningsplitsing, optoppen van bestaande appartementsgebouwen en aanbouwen volgens onderzoek globaal 220.000 woningen kunnen worden gecreëerd.

Voorzitter,

Graag hoor ik van de minister of hij het oordeel van onze fractie deelt, dat vooral ook gekeken moet worden naar de mogelijkheden om in, op en aan bestaande bebouwing woningen te creëren en daarop het juridisch instrumentarium met spoed aan te passen indien dat nodig is.

Is de minister bereid om in een brief in te gaan op de analyse van het Platform woonopgave? Ik ken de minister als iemand die creatieve oplossingen omarmt en de benadering van het Platform zal hem zeker aanspreken.

Voorzitter,

tot slot ga ik nog in op andere creatievelingen.

Ook hun benadering zal de minister aanspreken want hij sprak één van hen aldus toe:

“Het laat zien dat het met daadkracht, creativiteit en samenwerking mogelijk is om woningen te blijven bouwen voor mensen die al langere tijd hard op zoek waren naar een betaalbare en duurzame woning. Denken in mogelijkheden, dat is ook de sleutel voor de toekomstige woningbouwopgave”, einde citaat.

Voorzitter,

De minister stond een jaar geleden naast de wethouder Volkshuisvesting van Rijswijk en overhandigde symbolisch de sleutels aan de huurders van honderd nieuwe woningen die de gemeente zelf, in samenwerking met Dura Vermeer en VSN had ontwikkeld.

Artikel 75 van de Woningwet biedt gemeenten uitdrukkelijk de mogelijkheid om – ik citeer – “rechtstreeks van gemeente voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting te treffen”.

Het is een vergeten artikel terwijl in de periode voor en na de Tweede Wereldoorlog het heel normaal was dat gemeenten zelf woningwetwoningen bouwden en beheerden.

In 1953 werd in kleine gemeenten (minder dan 100.00 inwoners) circa 60 procent van de sociale woningbouw door gemeentenen gebouwd.

In grote gemeenten lag dit percentage op circa 40 procent.

Ik herinner me uit mijn beginjaren als advocaat nog het Gemeentelijk Woningbedrijf Amsterdam dat zelfs in de jaren 80 van vorige eeuw nog zeer actief was. In 1991 beheerde het bedrijf bijna 40.000 objecten, waarvan ruim 37.00 woningen en zogeheten hat-woningen.

Het marktdenken smoorde vorige eeuw uiteindelijk ook deze ultieme regie op het gebied van de volkshuisvesting.

Een publieke taak in het kader van een grondwettelijke opdracht werd uitgekleed, zoals het met veel andere publieke taken ook het geval is geweest.

Enkele gemeenten bleven echter deze eeuw nog creatief en maakten gebruik van artikel 75 van de Woningwet. Tot ontsteltenis van de marktdenkpartijen ging bij voorbeeld de gemeente Assen in 2013 zelf sociale huurwoningen bouwen, wat tot Kamervragen leidde van de VVD-er Visser.

De VVD-minister Stef Blok, die in mijn herinnering ooit zijn trots uitsprak dat hij het ministerie van Volkshuisvesting als apart departement de nek omdraaide, uitte vervolgens kritiek op de gemeente Assen. “Naar mijn opvatting is het bouwen van sociale huurwoningen geen kerntaak van gemeenten”, zo gaf hij aan. Het zelf bouwen van woningen door gemeenten riekte hem kennelijk te veel naar het verleden met socialistische volkhuisvestingswethouders.

Toch ging de gemeente Assen door en werd het daar een groot succes.

Ook in enkele ander gemeenten kozen gemeentebesturen voor de ultieme regie van zelf bouwen onafhankelijk van private investeerders. De gemeente Edam-Volendam bijvoorbeeld.

Voorzitter,

Mijn vraag aan de minister is of hij net zo afwijzend staat als de VVD-er Stef Blok? En zo niet, of de minister bereid is om te onderzoeken hoe het Rijk meer van zulke initiatieven zou kunnen ondersteunen.

Onze fractie kijkt met belangstelling uit naar de reactie van de minister.