Vragen Nicolaï (PvdD) over stik­stof­pro­ble­matiek


Indiendatum: 6 dec. 2022


1. Voor hoeveel bedrijven geldt dat aannemelijk is dat stikstofdepositie als gevolg van activiteiten van die bedrijven plaatsvindt buiten de cirkel van 25 km rond de bedrijfsvestiging?

2. Zijn er bedrijven die (bijvoorbeeld doordat een heel hoge schoorsteen wordt gebruikt) ervoor kunnen zorgen dat de stikstofdepositie in het algemeen uitsluitend buiten de 25km-cirkel plaatsvindt? Als dat het geval is, betekent dat dan dat zo’n bedrijf geen mitigerende maatregelen hoeft te nemen die gericht zijn op het terugbrengen pf compenseren van de geproduceerde stikstofdepositie?

3. Hoe wordt de 25 km-grens gehanteerd bij vliegverkeer? Wordt stikstofdepositie van vliegtuigen die gebruik maken van een vliegveld dat door een onderneming wordt geëxploiteerd toegerekend aan die onderneming? Geldt die toerekening alleen voor vliegverkeer binnen een cirkel van 25 km rond het vliegveld? Zo ja, aan wie wordt de depositie toegerekend die plaatsvindt tijdens een vlucht door een vliegtuig dat de 25 km-cirkel heeft verlaten? Als dit niet aan een onderneming wordt toegerekend, is dan berekend hoeveel depositie wordt veroorzaakt door alle vliegverkeer buiten 25-km-cirkels rond vliegvelden waartussen wordt gevlogen? Wie is verantwoordelijk voor het compenseren van die depositie?

4. Welke bedrijven zijn de tien grootste stikstofdepositie-veroorzakers waarvan aannemelijk is dat zij ook buiten de cirkel van 25 km rond de bedrijfsvestiging depositie veroorzaken?

5. Als stikstofdepositie door bedrijven buiten de 25 km-cirkels niet wordt toegerekend aan die bedrijven, met welke maatregelen is dan verzekerd dat die depositie wordt gecompenseerd? Staat vast dat die maatregelen op dit moment al getroffen zijn en de effecten opleveren die noodzakelijk zijn om de stikstofdepositie te compenseren?

6. Brengt het voorzorgsbeginsel mee dat een vergunning alleen mag worden gegeven als vast staat dat de depositie buiten de 25 km-cirkel wordt gecompenseerd door maatregelen die werken op het moment van vergunningverlening?

7. Kan de minister aantonen dat het beleid en de regeling nu volledig voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en uit recente rechtspraak van lagere bestuursrechters?