Nadere vragen Nicolaï Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties
Indiendatum: 18 feb. 2025
Nadere vragen van de leden van de PvdD aan de minister over het wetsvoorstel bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties. Verzocht wordt de (sub)vragen afzonderlijk te beantwoorden.
Vraag 1
In het kader van het debat over de grenzen van de demonstratievrijheid in de Tweede Kamer kwam aan de orde of de samenleving dient te aanvaarden dat vreedzame demonstraties soms een ordeverstorend karakter kunnen hebben. Door de minister van Binnenlandse Zaken werd het volgende gezegd:
“Voorzitter. Ik ben begonnen met te zeggen dat het demonstratierecht ziet op situaties van vreedzame demonstraties. Dat betekent dat, als een situatie niet vreedzaam is, die niet beschermd wordt door demonstratierecht. Daarbinnen hebben we te maken met disruptieve situaties, met ondermijnende situaties, met ordeverstorende situaties. Wij doelen op de situaties die maatschappij ontwrichtend zijn. Daar ligt onze focus. Dat hebben we in de brief aangegeven. Het is niet een soort nieuw juridisch onderscheid. We hebben bekeken waar de samenleving last van heeft, waar de spanning zit die de samenleving voelt bij demonstraties anno nu en in de afgelopen jaren. Dan hebben we het over een spanning die wordt veroorzaakt door demonstraties die zich kenmerken door het oogmerk van ontwrichting.”
In uw antwoord op vragen van D66 over wat bedoeld wordt met “wezenlijke ervaren beginselen van de Nederlandse rechtsorde” als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b van het ontwerp hebben de initiatiefnemers geantwoord: “Hierbij moet vooral gedacht worden aan de vrijheid en veiligheid van leden van de samenleving”
Vraag1a
Als een organisatie voortdurend demonstraties organiseert waarbij wegen of toegangen worden geblokkeerd of bedrijfsgebouwen of -terreinen worden bezet teneinde daardoor aandacht te vragen voor een maatschappelijk probleem, wordt dan voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b en c van het ontwerp?
Vraag 1b
De minister van Binnenlandse Zaken had het in de hiervoor geciteerde passage over het “oogmerk van ontwrichting”; moet artikel 2, eerste lid c van het ontwerp zo worden uitgelegd dat de ontwrichting moet zijn beoogd?
Vraag 1c
Is het actiemiddel van een bezetting van een bedrijfsgebouw of -terrein naar haar aard niet altijd ‘ontwrichtend’ in de zin dat anderen (‘leden van de samenleving’) geen gebruik meer kunnen maken van het gebouw of het terrein?
Vraag 1d
Voldoet een door een vakbond uitgeroepen bezetting van een bedrijfsgebouw of -terrein aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b en c van het ontwerp?
Vraag 1e
Zien de leden het goed dat als een organisatie die strijdt voor de aanpak van een maatschappelijk probleem of een vakbond die in conflict is met werkgevers wegen, toegangen, gebouwen of terreinen blokkeert of bezet welke activiteiten leiden tot ontwrichting van delen van de samenleving in aanmerking komen voor een verbod als bedoeld in artikel 2 van het ontwerp op het moment dat zij stelselmatig overgaan tot die activiteiten welke strafbare feiten oproepen?
Vraag 2
Juristen hanteren het begrip van ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’.
Vraag 2a
Erkent u dat wezenlijk element van burgerlijke ongehoorzaamheid juist is, dat degenen die dat plegen de bestaande rechtsorde aanvaarden en de bevoegdheid erkennen van de Staat om hen strafrechtelijk ter verantwoording te roepen, aan welk proces zij meewerken.
Vraag 2b
Kunnen organisaties die acties van burgerlijke ongehoorzaamheid verrichten vallen onder de voorwaarden van artikel 2 van het ontwerp wanneer zij overgaat tot en haar leden overgaan tot het stelselmatig plegen van strafbare feiten?
Vraag 2c
Acties van burgerlijke ongehoorzaamheid door een organisatie en haar leden zijn gericht tegen de uitvoerende of wetgevende macht. In het ontwerp wordt de bevoegdheid om de organisatie te verbieden, gegeven aan de uitvoerende macht, de directe tegenstander van de organisatie in plaats van aan de rechterlijke macht die niet belanghebbend is bij het verbod. Acht u dit in overeenstemming met de rechtstatelijke eis van ‘checks and balances’?
Vraag 3
Erkent u dat zich een situatie kan voordoen dat een organisatie voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 eerste lid, terwijl het oogmerk van de organisatie is dat de rechtsorde dient te worden beschermd?
Vraag 3a
De leden geven het volgende voorbeelden en vragen uw beantwoording te betrekken op die voorbeelden.
Voorbeeld 1
Een milieu-organisatie wint een proces tegen de Staat. De rechter veroordeelt de Staat tot bepaalde handelingen en verbindt daaraan een termijn en een dwangsom. De Staat voert de uitspraak van de rechter niet uit en weigert een dwangsom te betalen. De op dat moment heersende regering weigert diensten en ambtenaren die normaliter worden ingeschakeld om uitvoering aan een rechterlijke uitspraak te geven, daartoe opdracht te geven. “Laten de rechters zelf maar zorgen voor het uitvoeren van hun vonnis”, zegt de minister-president.
De milieu-organisatie blokkeert wegen en toegangen tot de bij de uitspraak betrokken departementen totdat de regering bereid is om de rechterlijke uitspraak uit te voeren, wat leidt tot strafbare feiten en maatschappelijke ontwrichting. De organisatie maakt bekend dat haar wetteloos optreden nodig is om de wettigheid in de samenleving te herstellen.
Voorbeeld 2
Een bewonersorganisatie die zich verzet tegen het handhaven van een groot asielzoekerscentrum in haar gemeente, krijgt van de rechter gelijk. De Staat procedeert tot in hoogste instantie maar verliest ook die gedingen. Het rechterlijk bevel om tot sluiting over te gaan blijft gehandhaafd. De zittende regering weigert echter de rechterlijke uitspraak uit te voeren en verbiedt ambtenaren om maatregelen te nemen die het onmogelijk maken om het gebruik van het asielzoekerscentrum te blijven gebruiken. De minister-president stelt dat de staatsmacht niet bedoeld is om “onruststokers en fascisten te bedienen”. De bewonersorganisatie en haar leden blokkeren de toegang tot overheidsgebouwen en gaan daarmee door totdat de regering besluit tot uitvoering van de rechterlijke uitspraak.
Vraag 3b
Deelt u het oordeel van de leden dat in artikel 2 als voorwaarde ontbreekt dat de organisatie “vanuit ideologisch motief bereid is om de democratische rechtsstaat te ondermijnen”?
Wij staan voor:
Interessant voor jou
Nadere vragen Nicolaï (PvdD) over clustermunitie aan Oekraïne
Lees verderNadere vragen Koffeman (PvdD) over begroting BHO 2025
Lees verder