Nadere vragen Nicolaï (PvdD) over Wet herziening regels over niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken
Indiendatum: 18 feb. 2025
Vraag 1
In het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden eisen gesteld die betrekking hebben op behoorlijk bestuur.
Artikel 41, eerste lid bepaalt: “1. Eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen en organen van de Unie worden behandeld.
In artikel 6, eerste lid EVRM is bepaald:
“Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.”
Beide bepalingen in samenhang stellen als rechtstatelijke eisen, waaraan naar Nederlands constitutioneel recht zelfs formele wetten moeten worden getoetst, dat een burger recht heeft op een tijdige beslissing door het bestuur en recht heeft op tijdige rechterlijke beslissing van een geschil met het bestuur.
Als een bestuursrechter de bevoegdheid wordt ontnomen om bij niet tijdig beslissen aan het bestuursorgaan een dwangsom op te leggen, hoe valt dat dan te rijmen met de bescherming die de burger moet kunnen ontlenen aan de twee voornoemde verdragsbepalingen?
Vraag 2
Het beroep tegen niet tijdig beslissen dat artikel 8.55d Awb opent, zal ertoe leiden dat de bestuursrechter het bestuursorgaan opdraagt alsnog een besluit te nemen. Na inwerkingtreding van het onderhavige ontwerp zal hij geen dwangsom daaraan kunnen verbinden.
In het Nederlandse systeem van rechtsbescherming fungeert de burgerlijke rechter als zogeheten ‘restrechter’.
Vraag 2a
Erkent de minister dat als een uitspraak van de bestuursrechter inhoudende dat door het bestuursorgaan binnen een bepaalde termijn een besluit moet worden genomen, niet wordt uitgevoerd, de belanghebbende een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen ertoe strekkende dat aan het bestuursorgaan een dwangsom wordt opgelegd indien de bestuursrechter daartoe geen bevoegdheid heeft? Zo nee, met welke argumenten en rechtspraak kunt u uw oordeel onderbouwen?
Vraag 2b
Zo ja, heeft dan het aan de bestuursrechter ontnemen van de bevoegdheid tot het opleggen van een dwangsom niet slechts tot gevolg dat een andere rechter die dwangsom zal kunnen en gaan opleggen?
Interessant voor jou
Nadere vragen Koffeman (PvdD) over begroting BHO 2025
Lees verderNadere vragen Nicolaï (PvdD) over Begroting BiZa (slavernijfonds)
Lees verder