Bijdrage Prast (PvdD) over de wet herstel­ope­ratie toeslagen


1 november 2022

Dank u, voorzitter. Dit wetsvoorstel beoogt bestaande regelingen samen te brengen in een wet en daaraan ook enkele nieuwe regelingen, waaronder de kindregeling, toe te voegen. Aan een groot deel van de maatregelen in dit wetsvoorstel wordt, zoals de staatssecretaris ook aangeeft in haar memorie van antwoord, al uitvoering gegeven. Niet op basis van een wet, maar op basis van een ministeriële regeling. Een dag nadat zo'n regeling in het Staatsblad wordt gepubliceerd, kan die worden uitgevoerd.

Die uitvoering gaat overigens zeer traag. De Ombudsman concludeerde in zijn rapportage eerder dit jaar dat veel ouders al jaren wachten op de behandeling van hun verzoek. Sommigen zullen pas in 2026 aan de beurt zijn en de wettelijke termijnen voor de behandeling van bezwaren worden bij lange na niet gehaald. De staatssecretaris heeft aangedrongen op spoedige behandeling van dit wetsvoorstel. Daarom staan we hier vanochtend al, kort nadat de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen. Collega Verkerk van de ChristenUnie uitte zijn zorg — zo hoorde ik het althans — over de haastige spoed die hiermee gepaard gaat. De staatssecretaris geeft trouwens zelf aan dat deze wet geen versnelling zal brengen.

Mijn fractie vindt het van groot belang dat alle gedupeerden, waaronder ook de kinderen, snel weten waar ze aan toe zijn en snel ontvangen waar ze recht op hebben. Dat kan trouwens ook zonder dit wetsvoorstel onder hoge tijdsdruk aan te nemen, want zoals ik zei: alle bestaande regelingen worden toegepast zonder de specifieke wettelijke grondslag waarin deze wet voorziet, namelijk op grond van de Catshuisregeling kinderopvangtoeslag van 19 maart 2021. Een dag nadat die in de Staatscourant werd gepubliceerd, was die van kracht. Dat zou nu ook kunnen met de nieuwe regelingen.

Voorzitter. Waarom moeten wij naar de mening van mijn fractie met deze wet wachten en de kindregeling en andere nieuwe regelingen onderbrengen bij de Catshuisregeling? In het belastingrecht stelt de wetgever pleegkinderen en eigen kinderen gelijk. Zie bijvoorbeeld artikel 1.4 van de Wet op de inkomstenbelasting en artikel 19 van de Successiewet. Dat geldt ook voor de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, artikel 4. Maar in dit wetsvoorstel wordt een onderscheid gemaakt tussen voormalige pleegkinderen en eigen kinderen. Een pleegkind wordt een voormalig pleegkind als het de leeftijd bereikt tot welke de definitie van pleegkind geldt.

Elk kind uit een slachtoffergezin komt voor de kindregeling in aanmerking als het in 2005 jonger was dan 21 jaar. Maar de wet maakt onderscheid in de voorwaarden waaraan voormalige pleegkinderen en eigen kinderen moeten voldoen. Voormalige pleegkinderen moeten bewijzen dat ze in het pleeggezin woonden ten tijde van het toeslagendrama; eigen kinderen hoeven dat niet, terwijl het toch goed denkbaar is dat een eigen kind op zijn of haar 18de het huis uitging of misschien zelfs helemaal niet bij de eigen ouders woonde, maar in een ander pleeggezin, dat niet een slachtoffer was.

Ik vraag de staatssecretaris naar het waarom van deze ongelijke behandeling. Staat het fundamentele gelijkheidsbeginsel dat in publiekrechtelijke regelingen in acht moet worden genomen, dit onderscheid wel toe? Graag een reactie van de minister. Wij willen toch niet dat de overheid straks door de rechter wordt teruggefloten? Al helemaal niet op dit onderwerp, waarin ouders al vermalen zijn. Het zou ook nog tot verdere vertraging leiden, is mijn gok. Wij willen er graag rustig de tijd voor krijgen om te beoordelen of dit eigenlijk wettelijk wel mag.

Een tweede reden om de nieuw voorgestelde regelingen per ministeriële regeling meteen te laten ingaan, is dat de wet incompleet is: de ex-partnerregeling ontbreekt. Daarvoor wil de staatssecretaris de tijd nemen — lof daarvoor! — en in april met een zorgvuldig wetsvoorstel komen. Maar het doel van deze wet is dat door het samenvoegen van de herstelregelingen de vindbaarheid en de juridische grondslag van de hersteloperatie inzichtelijker worden. Dan wil je toch eigenlijk ook graag dat alle regelingen daarin worden opgenomen?

Intussen is de UHT nog lang niet op volle sterkte. De staatssecretaris schrijft dat de UHT om knelpunten te voorkomen moet groeien van rond 1.200 naar 1.900 fte. Dat is een uitbreiding met 60%. Ik heb de afgelopen week eens bekeken voor welke vacatures de UHT momenteel werft. Dit stond een paar dagen geleden op de website; ik heb vanochtend niet gecontroleerd of het nog steeds zo is. "Binnenkort plaatsen wij nieuwe vacatures. Houd deze pagina in de gaten voor updates." Er staat ook nog: "Het sollicitatieproces verschilt per vacature. Het hangt namelijk af van waar de vacature is uitgezet." Dat klinkt toch weinig wervend allemaal? Gaan mensen in de huidige arbeidsmarkt deze site in de gaten houden voor updates? Ze kunnen overal aan de slag! Per wanneer zal volgens de staatssecretaris de UHT op kracht zijn om deze wet uit te kunnen voeren? Door deze wet met spoed te behandelen en onder tijdsdruk aan te nemen, wekken we immers verwachtingen bij gedupeerden, waaronder kinderen, die vervolgens wellicht niet worden waargemaakt. En dat hebben we nu al zo vaak gezien in dit dossier. Juist deze groep verdient beter en zorgvuldiger.

Ik ben daarom voornemens om een motie in te dienen met het voorstel om de nieuwe regelingen per direct onder te brengen in een ministeriële regeling, snel de UHT op sterkte te brengen en de wet aan te houden, zodat het onderscheid tussen pleegkinderen en, ik noem het maar even, echte kinderen — ik kan beter eigen kinderen zeggen — kan worden geëlimineerd en de ex-partnerregeling erin kan worden opgenomen.

Voorzitter. Voor veel slachtoffers is het erkennen van schuld een belangrijk, zelfs noodzakelijk onderdeel van genoegdoening. Dat zal ook gelden voor de slachtoffers in de toeslagenaffaire. Maar in de memorie van toelichting draait de staatssecretaris in mijn ogen om de hete brij heen door te schrijven: "De problemen bij de kinderopvangtoeslag hebben veel mensen groot onrecht aangedaan." Taalkundig kan dit al niet. Een probleem kan toch niet een dader zijn? Waarom heeft de staatssecretaris voor deze formulering gekozen? Ze erkent toch wel dat het mensen zijn, werkend bij en voor de overheid, die het ongekende onrecht hebben veroorzaakt?

De genoemde grondslag van de voorgestelde wet moet in de ogen van mijn fractie voor veel slachtoffers een klap in het gezicht zijn: "institutionele vooringenomenheid door de Belastingdienst Toeslagen." Alsof het niet mensen zijn geweest die keuzes hebben gemaakt. "Toepassing van de wet die heeft geleid tot onbillijkheden die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die werd gegeven aan het wettelijke systeem." Dat is in mijn ogen een hele kromme zin om iets recht te praten, een woordenbrij die zegt dat de wet is toegepast, terwijl er toch wetten zijn overtreden. Is de staatssecretaris bereid om namens de regering te verklaren dat de overheid wetten heeft overtreden? Ik overweeg hierover een motie in te dienen.

Voorzitter, dank u wel. Ik zie uit naar de beantwoording van de vragen.

De voorzitter:

Misschien wilt u nog heel even op de interruptie van de heer Schalk wachten.

De heer Schalk (SGP):

Ik heb een vraag aan mevrouw Prast. Zij heeft een aantal onvolkomenheden aangewezen in de wet en een route gewezen waarbij het wetsvoorstel zou worden aangehouden en een aantal dingen in regelingen worden ondergebracht. Zou dat een enorme vertraging opleveren voor de gedupeerden?

Mevrouw Prast (PvdD):

Dank voor de vraag van collega Schalk. Ik dacht dat ik had gezegd dat, juist omdat een ministeriele regeling heel snel kan worden ingevoerd, er in mijn ogen geen vertraging hoeft te ontstaan voor degenen om wie het gaat in de nieuwe regelingen.

De voorzitter:

De heer Van der Voort wil daar nog een vraag over stellen.

De heer Van der Voort (D66):

Ik wilde hier nog even op doorgaan. Mevrouw Prast stelt dus voor om het wetsvoorstel aan te houden of in te trekken? Daar wil ik graag wat duidelijkheid over.

De voorzitter:

Aan te houden.

Mevrouw Prast (PvdD):

Aanhouden inderdaad.

De heer Van der Voort (D66):

Welke oplossingsrichting staat zij dan voor?

Mevrouw Prast (PvdD):

In ieder geval de oplossingsrichting dat er goed wordt gekeken naar het onderscheid tussen pleegkinderen en eigen kinderen. Voor zover ik het kan beoordelen — ik heb juridisch advies ingewonnen, onder anderen bij collega Nicolaï — is het echt in strijd met de wet en kan het dus niet. Dan gaan "we" of de overheid teruggefloten worden. Een oplossingsrichting zou dan zijn om dat onderscheid weg te poetsen.

De heer Van der Voort (D66):

Bedoelt u dan een novelle, een reparatiewet of nog iets anders? Dat vraag ik even voor mijn beeldvorming. Welk traject zouden we dan ingaan?

Mevrouw Prast (PvdD):

Wat ik heb gesuggereerd, is niet een novelle, maar wachten tot ook de ex-partnerregeling er is en intussen de onvolkomenheid of misschien de onvolkomenheden wegwerken. Maar een novelle zou hier ook in kunnen voorzien, denk ik.

De voorzitter:

Dank u wel. Waar u vragen aan de minister heeft gesteld, bedoelde u de staatssecretaris.

Mevrouw Prast (PvdD):

Zei ik "minister"?

De voorzitter:

Eén keer. Maar ik denk dat de staatssecretaris de vragen wel wil beantwoorden.

Mevrouw Prast (PvdD):

Ik sorteerde voor op de toekomst.

Tweede termijn:

Dank, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor haar antwoorden op mijn vragen. Ik ben blij dat zij geen vragen heeft laten liggen. Dank daarvoor. Maar de antwoorden nemen mijn grote zorgen over dit wetsvoorstel niet weg. Ik ben het eens met de bezwaren die de collega's zojuist naar voren hebben gebracht.

De wet maakt een onderscheid tussen kinderen en voormalige pleegkinderen, in die zin dat eigen kinderen zich niet, en voormalige pleegkinderen zich wel moeten aanmelden. Wij hebben uit het antwoord van de staatssecretaris gehoord dat die laatsten samen met de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen op zoek moeten naar bewijzen dat zij in het gezin woonden. De staatssecretaris weet niet hoe lang die zoektocht zal duren. Het wetsvoorstel, zo gaf de staatssecretaris ook aan, had kunnen voorzien in een wettelijke onderbouwing voor het opvragen van al die informatie, die nu samen met het voormalig pleegkind opgezocht moet worden. Dat had dan niet een grotere last op deze pleegkinderen gelegd, zoals nu wel het geval is. Maar daar is niet voor gekozen.

De staatssecretaris heeft aangedrongen op spoedige behandeling van dit wetsvoorstel, maar haastige spoed is zelden goed. Ik gaf het voorbeeld van het pleegkind dat het huis uit gaat een dag na de eerste beschikking van de Belastingdienst, dat anders behandeld wordt dan een eigen kind dat hetzelfde doet. Het eerste kind krijgt namelijk geen compensatie en het tweede wel. Mijn vraag was althans of dit klopte. De staatssecretaris komt daar nog op terug. Dat wacht ik af, maar ik vind dit eerlijk gezegd wel heel belangrijk.

Intussen dien ik de volgende moties in.

De voorzitter:

Door de leden Prast, Van Apeldoorn, Koffeman, Nicolaï, Karimi en Crone wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kindregeling bedoeld is als tegemoetkoming aan kinderen uit vastgesteld gedupeerde gezinnen, als genoegdoening en om ze te helpen hun leven weer op de rit te krijgen;

overwegende dat deze doelen niet bereikt worden als er beslag gelegd kan worden op de uitkeringen in het kader van deze regeling;

verzoekt de regering ervoor zorg te dragen dat deze uitkeringen niet in de boedel van de schuldsanering (Wsnp, Msnp) vallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter M (36151).

Mevrouw Prast (PvdD):

Dan de tweede motie.

De voorzitter:

Door de leden Prast, Van Apeldoorn, Nicolaï, Verkerk en Schalk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet in december 2020 heeft besloten om gedupeerde ouders sneller en ruimer te compenseren (Catshuisregeling kindertoeslag);

overwegende dat één van de toen gemaakte afspraken was dat deze ouders zo snel mogelijk €30.000 zouden krijgen;

overwegende dat het consumptieprijspeil sinds december 2020 aanzienlijk is gestegen;

overwegende dat een bedrag van €30.000 daardoor minder waard is naarmate ouders langer op uitkering moeten wachten;

overwegende dat de tijd verstreken tussen december 2020 en uitbetaling (mede) wordt veroorzaakt door vertraging aan de kant van de uitvoeringsorganisatie;

overwegende dat het kabinet aangeeft te blijven werken aan mogelijkheden tot versnelling, maar ook bevestigt dat het niet lukt beoordeling van de aanvragen binnen de wettelijke termijn af te ronden;

verzoekt de regering om de rechthebbenden op het bedrag van €30.000 te compenseren voor de inflatie die is opgetreden tussen december 2020 en de maand waarin zij het bedrag van €30.000 hebben of zullen ontvangen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter N (36151).

Mevrouw Prast (PvdD):

Dan heb ik een motie die aansluit bij wat de heer Essers heeft gevraagd.

De voorzitter:

Door de leden Prast, Van Apeldoorn en Nicolaï wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor slachtoffers van de toeslagenaffaire belangrijk is dat de overheid schuld bekent;

overwegende dat het wetsvoorstel niet expliceert dat onjuiste of onrechtmatige uitvoering van de wet een grondslag is voor de hersteloperatie;

verzoekt de regering om dit laatste alsnog uit te spreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter O (36151).

Mevrouw Prast (PvdD):

Dan heb ik nog een laatste motie. Die dien ik in, maar het kan van het antwoord van de staatssecretaris afhangen of ik daar na afloop nog toe besluit.

De voorzitter:

Door de leden Prast en Nicolaï wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een voormalig pleegkind dat jaren in een huishouden van gedupeerde ouders heeft verkeerd maar het huis heeft verlaten op een moment dat nog niet een eerste beschikking van de Belastingdienst Toeslagen was ontvangen, geen tegemoetkoming krijgt, terwijl een kind in dezelfde omstandigheden wel daarop recht heeft;

overwegende dat het belastingstelsel uitgaat van gelijkstelling van kinderen en pleegkinderen;

overwegende dat het zinsdeel in artikel 2.11, tweede lid onder a, volgend op "van de aanvrager" een criterium invoert waardoor ongelijke behandeling ontstaat;

verzoekt de staatssecretaris aan dat zinsdeel geen toepassing te doen geven indien dat leidt tot ongelijke behandeling van kinderen en voormalige pleegkinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter P (36151).

Interessant voor jou

Algemene Politieke Beschouwingen 2022

Lees verder

Bijdrage Nicolaï initatiefvoorstel-Bromet en De Groot over schrappen geborgde zetels voor bedrijven in waterschapsbesturen

Lees verder

    Learn More Doneer