Bijdrage Peter Nicolaï (PvdD) over vervroegde beëin­diging pels­dier­hou­derij


14 december 2020


Voorzitter,

Dank u wel, voorzitter. Ik ga vandaag een beetje een moeilijk onderwerp bespreken, maar dat durf ik met deze minister wel aan. Ik ga het over de spanning tussen moraal en recht hebben en deze minister is van een partij, waarvan ik uit mijn contacten met in ieder geval de Eerste Kamerleden weet dat die de spanning tussen moraal en recht en het denken daarover niet uit de weg gaat.

Bij mij in de kast staat een indrukwekkend boek, met teksten, documenten en foto’s. De titel is “de Nazi-moordfabrieken”.

Het geeft een beeld van de ‘fabriek’ die in die zwarte periode van de geschiedenis gerund werd om Joden en ander mensonwaardig leven te vernietigen; te vernietigen om daarmee winst te bereiken voor een raszuivere maatschappij.

Zulke ondernemingen tot het uitmoorden van leven waren het gevolg van een historische aberratie van het ethisch bewustzijn. Daar kunnen we kort over zijn.

Ook kunnen we kort zijn over hoe - nadat de Nazi’s verslagen waren - de beschaafde landen met die aberratie zijn omgegaan. De organisatie van die gruwelijke onderneming was in de wetten zoals de Nazi’s die hadden vastgesteld, niet verboden geweest. Integendeel. De Eichmannen en andere managers van die ondernemingen voerden gewoon de voorschriften uit.

Wat formeel als tot naleving verbindende voorschriften door de Nazi-staat was gepresenteerd, werd nadien in de Neurenberger processen als onrecht ontmaskerd. De moraliteit zegevierde en zette - op dat moment - wat formeel als recht had gegolden, opzij. In de beschaafde maatschappijen gelden ethische beginselen, een rechtsbewustzijn, dat voorrang kreeg. Dat maakte het mogelijk om functionarissen die zich erop beriepen dat zij geldende voorschriften hadden nageleefd, als misdadigers aan te merken.

Voorzitter,

In een rechtsgemeenschap stijgt datgene dat als recht wordt ervaren, soms uit boven wat als recht in formele voorschriften is gepresenteerd. Dat is beschaving.

Voorzitter,

Het stoppen van de nertsen-moordfabrieken is ook een teken van beschaving. Het recht om miljoenen diertjes te vergassen louter om opsmuk te creëren, is door onze samenleving als onethisch ontmaskerd.

Het heeft lang geduurd om ons rechtsbewustzijn op dat punt bij de schaven. Met de Wet verbod pelsdierhouderij is de erkenning van wat wij als beschaafde samenleving als onrecht ervaren, in het formele domein van het recht gebracht.

Maar voorzitter, de spanning tussen recht en moraal is met het onderhavige wetsontwerp opnieuw aan de orde, en daar wil de Partij voor de Dieren graag aandacht voor vragen. En om voelbaar te maken, hoezeer die spanning onderdeel uitmaakt van ons rechtsbewustzijn als beschaafde mensen, begon ik mijn inleiding over die zwarte bladzijde in de geschiedenis.

Ik had overigens ook kunnen beginnen over slavenhandel en andere praktijken van onderdrukking en uitbuiting die gebaseerd zijn op de Mens als ‘dikke Ik’; op de aberratie van de rechtsbewustzijn dat mensen voor zichzelf het recht zouden mogen creëren om zich boven andere levende wezens te stellen om deze als voorwerpen te behandelen; als objecten waarmee men zichzelf winst en genot kan verschaffen. Dat zogenaamde recht dat de mens soms claimt, voorzitter, dat zal een beschaafde samenleving die de moraliteit hoog houdt immer als onrecht moeten ontmaskeren.

Over die spanning tussen recht en moraal, zou ik graag de minister willen bevragen. Want wat voor ons ligt is een wetsontwerp dat ertoe leidt dat Nederlandse belastingbetalers, onderdanen van een beschaafde samenleving, 200 miljoen gaan uitkeren aan exploitanten van moordfabrieken.

Bij veel partijen voelen we het ongemak. Waarom zo’n gigantisch bedrag toeschuiven naar ondernemingen die op dit moment in het kader van de Covid-maatregelen gesloten moeten worden, terwijl Horeca-ondernemers en organisatoren van evenementen ook de pijn van een sluiting ervaren? En is de sluiting van de nertsenfokkerijen niet juist toe te juichen in het kader van ons ethisch bewustzijn? De regering beroept zich erop dat die moordfabrieken formeel een juridische aanspraak op schadevergoeding hebben. Maar voorzitter, is dat voldoende rechtvaardiging?

Is het ethisch verantwoord om 58 euro per vergast diertje aan te bieden (en het gaat om tientallen miljoenen diertjes) omdat de moordfabriek eerder dicht moet en de ondernemer zijn winsten mist; winsten die zouden voortvloeien uit een in de ogen van de Nederlandse samenleving inmiddels onethische praktijk waarvan het einde al was aangekondigd?

Voorzitter, ik wil het graag aan de minister op de vrouw af vragen: vindt zij dit ethisch verantwoord? En dat is een andere vraag dan de vraag of in het kader van geldende recht een juridische aanspraak kan worden geconstrueerd. Dient hier het formele recht niet te wijken voor de moraal, anders gezegd, dient de moraal niet te leiden tot een aanpassing van het recht? Hoe staat de minister hier moreel in? Het is een lastige vraag, maar op momenten als deze horen wij in de politiek de spanning tussen moraal en recht niet uit de weg te gaan en daarin positie te kiezen.

Voorzitter,

Ook als we naar de vastgestelde rechtsregels – het zogeheten gepositiveerde recht - kijken, komt er ongemak en ongeloof naar boven.

Wat kunnen we constateren?

1. Het staat vast dat niet de ethische wens om de nertsenfokkerijen sneller te beëindigen, de grondslag van dit ontwerp is, maar de bescherming van de maatschappij tegen de verspreiding van het corona-virus.

2. Als er geen Wet verbod pelsdierhouderij zou hebben bestaan, zou ter uitvoering van het advies van het OMT het verbod tot het exploiteren van nertsenfokkerijen – die immers als virusreservoir en verspreider functioneren – gewoon als coronamaatregel zijn uitgevaardigd.

3. Ook staat vast dat het nog zeker een tot twee jaar duurt voordat de samenleving voldoende immuun zal zijn tegen het virus.

4. Nu in verband met het virus de fokkerijen geruimd zijn, staat eigenlijk vast dat geen ondernemer nog voor de einddatum van 31 december 2023 de exploitatie zal hervatten. De regering erkent dat overigens uitdrukkelijk in de memorie van toelichting; een eventueel heropstarten van de geruimde bedrijven wordt “als zinloos” aangemerkt.

Voorzitter, het is duidelijk: de fokkerijen worden om gezondheidsredenen gesloten en zullen daarna niet meer open gaan omdat het OMT het voortbestaan van een ‘virusreservoir’ wil voorkomen.

Voor andere ondernemingen die op grond van coronamaatregelen worden gesloten, is wettelijk niet voorzien in een recht op nadeelcompensatie.

Voorzitter,

Onze fractie heeft die vraag al gesteld, maar geen antwoord gekregen: waarom is de sluiting niet gegrond op de Tijdelijke wet Covid-19, eventueel na aanpassing van die wet? Dan hadden we ons toch een 200 miljoen vergoeding voor – nota bene onethische praktijken – bespaard? En de nertsenfokkerij zou niet zijn voorgetrokken boven andere ondernemers die de gevolgen van coronamaatregelen ondervinden.

Onze fractie wil daar een duidelijk antwoord op. Moordfabrieken worden hier zonder enige noodzaak beloond! Voorzitter, voor alle duidelijkheid. Artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM komt alleen maar in beeld omdat gekozen is voor wijziging van de einddatum in de Wet verbod pelsdierhouderij. Mijn vraag is, had niet de andere weg kunnen worden gevolgd van toepassing (eventueel na aanpassing) van de Tijdelijke wet Covid-19. Graag daarop een duidelijk antwoord.

Voorzitter,

Ook bij toepassing van het geldende recht, komen vragen op.

De minister erkent uitdrukkelijk dat bij het uitbreken van dierziektes en het nemen van maatregelen daartegen, geen recht op nadeelcompensatie bestaat.

Ingevolge artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is door de Minister SARS-CoV-2 in artikel 5 onder g van de uitvoeringsregeling aangewezen als ‘besmettelijke dierziekte’.

Blijkens de nota naar aanleiding van het verslag zijn er ‘wegens dierziekte’ 2.793.000 nertsen geruimd op 70 bedrijven in het kader van toepassing van die wet.

In de nota wordt erkend dat het uitbreken van dierziektes behoort tot het ondernemersrisico. Dus een nadeelcompensatieregeling is daarvoor niet aan de orde.

Maar wat blijkt?

Blijkens artikel 5, derde lid, van de Beleidsregels die van toepassing zijn op de nadeelcompensatie krijgen de ondernemers van die 70 bedrijven echter toch een nadeelcompensatie van € 13 per nerts. Dat gaat dus om 30 miljoen vergoeding waar ze volgens de uitgangspunten die de regering hanteert, helemaal geen recht op hebben. Een onterecht en laakbaar cadeautje op kosten van de belastingbetaler.

Is de minister bereid om de Beleidsregel op dat punt aan te passen? Graag haar reactie. Ik overweeg een motie op dat punt.

Voorzitter,

Los van de vraag of het moreel verantwoord is om onethisch geachte moordfabrieken met 200 miljoen euro te belonen, kan ook in het juridisch domein de rechtvaardigheid aan de orde komen.

Nu, dus op het moment waarop de vervroegde datum van beëindiging wordt ingevoerd, is er in het geheel geen uitzicht op een reële mogelijkheid om in 2021, 2022 en 2023 een pelsdierhouderij te exploiteren. Het OMT wil immers geen ‘virusreservoirs’!

In het kader van de regels van het nadeelcompensatierecht was er dus geen uitzicht op inkomen. Hoe kan er dan sprake zijn van een situatie dat de pelsdierhouderij als gevolg van de sluiting per 1-1-2021 inkomensschade lijdt? En dat geldt al helemaal voor de 70 fokkerijen die geruimd werden in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Bovendien staat vast dat het voorkomen van verspreiding van het coronavirus de grondslag voor vervroegde sluiting heeft gevormd. En gegeven het ontbreken van een nadeelcompensatieregeling voor door coronamaatregelen getroffen ondernemingen, worden die nadelen op dit moment door de regering kennelijk gerekend tot het normale maatschappelijke risico en vloeien zij niet voort uit een zogeheten ‘speciale last’.

De onderbouwing van artikel 5, tweede en derde lid en artikel 3 van de beleidsregel deugt op dit punt niet. Is de minister bereid om onderzoek te laten verrichten of die bepalingen aanpassing behoeven? Ik overweeg op dat punt een motie.

Voorzitter,

Is het ethisch verantwoord om 200 miljoen aan de exploitanten uit te delen, terwijl deze met die bonus elders hun morbide exploitatie zouden kunnen voortzetten?

Ook hier een vraag aan de minister die niet primair gaat over het geldende recht maar over hoe zij in het kader van de ethiek daar tegenaan kijkt. Graag haar reactie op dat punt.

En heeft ze in dat kader overwogen of het juridisch mogelijk is om aan het besluit tot nadeelcompensatie de voorwaarde te verbinden dat het ontvangen compensatiebedrag niet benut mag worden voor het opzetten van een pelsdierhouderij elders om zo toch inkomen te verwerven, terwijl de Nederlandse belastingbetaler dat al vergoed heeft? Ik zie in de wet geen bepaling, die het stellen van zo’n voorwaarde verbiedt. Is zij bereid om aan nadeelcompensatiebesluiten zo’n voorwaarde te verbinden? Graag op al deze punten een reactie van de minister! Ik overweeg een motie.

Voorzitter, ik rond af.

In de stukken, noch in die van de regering noch in de adviezen, wordt aandacht besteed aan het feit dat ons ethisch bewustzijn met betrekking tot omgang met dieren ruim vijf jaar geleden in het domein van het recht een belangrijke neerslag heeft gekregen. In artikel 1.3, eerste lid van de Wet dieren is toen het fundamentele beginsel neergelegd: “De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend”.

In die wettelijke erkenning ligt toch besloten dat de intrinsieke waarde van de nerts, los van zijn nut voor de mens, erkend wordt en dat nertsenfokkerijen niet alleen ethisch verwerpelijk zijn, maar ook als onrecht moeten worden aangemerkt? Als besloten wordt om nertsenfokkerijen – dus handelen dat anno nu als onrechtmatig wordt gezien - per direct te stoppen, wordt de wereld dan niet op zijn kop gezet als de samenleving de ondernemers die anno nu – in het domein van recht en moraal – als handlangers van het Kwaad worden gezien, te belonen? Dat brengt mij terug naar het begin van mijn verhaal. Een beschaafde samenleving handhaaft haar morele beginselen en past het recht daarop aan. Een beschaafde samenleving ziet dus van zo’n beloning af en legt dat uitgangspunt in de toepasselijke regels vast. Is de minister bereid de ongerechtvaardigde en onverschuldigde beloning voor slecht gedrag alsnog te heroverwegen? Ik overweeg een motie op dit punt.

Voorzitter, ik dank u.

Tweede termijn

Voorzitter, dank u wel. Ik heb een technische vraag aan de minister, maar ik wil ook het volgende nog naar voren brengen. Ik denk dat het, als de kern van je betoog niet gevat wordt, niet de schuld is van de mensen die geluisterd hebben, maar de schuld van degene die het heeft opgeschreven en heeft uitgesproken. Ik betreur het heel erg dat er, naar mijn gevoel, dingen verkeerd begrepen zijn. Never nooit zou ik het in mijn hoofd halen om bij wijze van spreken het dierenleed te vergelijken met het leed dat in de moordfabrieken van de nazi's aan de orde is geweest. Dat was niet te vergelijken. Waar het mij om ging — dat had ik in het begin ook gelijk op de kaart gezet — is het verschil tussen recht en moraal. Na de Tweede Wereldoorlog hebben we gezien dat datgene wat toen als recht was gepresenteerd en wat gold in Duitsland, opzijgezet is op basis van de moraal. Ik denk dat dat een onderwerp is dat zich helemaal niet leent in een bespreking van vijftien minuten over deze wet. Ik kom er graag nog een keer op terug in een breder verband. Het spijt me als ik mensen gekwetst heb. Dat was nul de bedoeling. De vergelijking die mensen eruit gehaald hebben, was ook totaal niet de vergelijking die ik heb willen maken. Dat wilde ik in de eerste plaats zeggen.

In de tweede plaats wil ik een essentieel punt benoemen. Ik heb toch een beetje het idee dat de minister daar toch een beetje omheen praat. We hebben het erover gehad hoe het zou zijn als dit wetsontwerp er niet was gekomen. Dan zegt de minister: dan had ik het vervoersverbod. Dat is op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Maar er was ook de mogelijkheid om op basis van het advies van het OMT te zeggen: wij gaan het op grond van de coronaverspreiding verbieden om die fokkerijen open te houden. Als dat was gebeurd, dan hadden we een situatie gehad waarin ook niet gefokt werd. Maar dan hadden we ook een situatie gehad waarin we niet dit enorme bedrag aan compensatie kwijt waren. Dat is met name van belang, omdat allerlei anderen, zoals horeca en evenementenbureaus, op grond van de coronamaatregelen hun bedrijf hebben moeten sluiten. Daar is geen nadeelcompensatieregeling voor. Ik kan me dus heel goed voorstellen dat die mensen zich extra in de kou voelen staan wanneer wij nu die nertsenfokkerijen gaan "belonen", waarbij duidelijk is — dat zeg ik nogmaals tegen de minister; dat heb ik haar ook horen zeggen — dat de reden voor dit wetsontwerp de volksgezondheid was. Als het om de volksgezondheid gaat, dan is het een zaak van de coronamaatregelen. Dan moet je één lijn trekken. Dan kan het niet zo zijn dat je 200 miljoen uitdeelt aan de nertsenfokkers, terwijl allerlei anderen in de kou blijven staan. Dat punt heb ik proberen te maken.

Ik vind dat de minister wat dat betreft toch nog steeds mijn vraag moet beantwoorden: had er niet gewoon een covidmaatregel getroffen kunnen worden? In de memorie van toelichting is gezegd: "Het in de loop van 2021 voor een relatief korte periode heropstarten van geruimde bedrijven, indien dit al op veterinair gebied en voor de volksgezondheid verantwoord zou zijn, wordt als zinloos ervaren". De regering zegt dan toch dat wanneer we op grond van de covidwet de fokkerijen hadden gesloten, het ondenkbaar is dat die fokkerijen in de loop van de periode tot eind 2023 weer opgestart zouden worden. Als dat ondenkbaar is en we die maatregel zo hadden getroffen, dan had dit de Nederlandse belastingbetaler 200 miljoen gescheeld. Dat vind ik nog steeds iets ongemakkelijks; om de heer Recourt te citeren. Ik heb daar nog steeds geen duidelijk antwoord op. Ik vind dat deze Kamer daar een antwoord op verdient. Ik vind sowieso dat al die andere bedrijven die wegens corona gesloten zijn daar een antwoord op verdienen.

Dank u wel.