Schriftelijke Inbreng Nicolaï (PvdD) wetsvoorstel verlenging beslistermijnen in asiel- en nareiszaken
Indiendatum: 14 jan. 2025
Inbreng van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren voor het tweede verslag inzake het wetsontwerp verlenging beslistermijnen in asiel- en nareiszaken.
De leden van de fractie hebben vragen gesteld aan de Vereniging asieladvocaten en -juristen en aan de Specialisten vereniging migratierecht advocaten.
De vragen en de antwoorden zijn bijgevoegd.
Voorts is een deskundigenadvies ingewonnen bij mr. A.M. van Eik, die specialist is op het gebied van migratierecht en Europees bestuursrecht. Zij is Docent EU migratierecht aan advocaten en rechters (OSR en SSR), Docent internationaal procederen: procederen bij het Gerecht en Hof van Justitie EU (CPO) en Hoofddocent Vluchtelingenrecht beroepsopleiding advocatuur (CPO).
Aan haar zijn vragen voorgelegd over de mogelijke strijd van het wetsvoorstel verlenging beslistermijnen in asiel- en nareiszaken met het Unierecht en met de rechten vervat in artikel 8 EVRM, het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, mede in het licht van de bezwaren die de Afdeling advisering van de Raad van State naar voren heeft gebracht.
Haar memo is ook bijgevoegd.
De volgende vragen gaan in op de bijgevoegde documenten.
In de Nota naar aanleiding van het verslag wordt aangevoerd dat “een deel van de medewerkers worden ingezet op procedures bij de rechter in zaken waarin de beslistermijn is verlopen en de aanvrager bij de rechter ageert tegen het niet tijdig beslissen” (pag. 2). “Als de IND meer tijd krijgt om te beslissen, zal de beslistermijn minder snel verlopen. Dat betekent dat er minder zaken bij de rechter komen wegens niet tijdig beslissen. Daarmee komt capaciteit vrij om asiel- en nareiszaken te behandelen” (pag. 9). “Als gesteld zal onderhavig voorstel eraan bijdragen dat de IND capaciteit vrijspeelt die nu moet worden ingezet voor het behandelen van procedures tegen het niet tijdig beslissen.” (pag. 10) “Een belangrijk effect is voorts dat wanneer meer zaken binnen de wettelijke termijn kunnen worden afgehandeld, de schaarse besliscapaciteit niet hoeft te worden ingezet op procedures over het niet tijdig beslissen. Dat geeft de IND meer ruimte om deze besliscapaciteit in te zetten op de afhandeling van asiel- en nareiszaken” (pag. 21).
Het standpunt dat een belangrijk effect is dat besliscapaciteit wordt vrijgespeeld als er minder termijnoverschrijdingen zullen zijn, wordt tegenover vrijwel alle fracties die vragen hebben gesteld, herhaald.
Uit de informatie van de direct bij de procedures betrokkenen die blijken uit de antwoorden van de Vereniging asieladvocaten en -juristen en van de Specialisten vereniging migratierecht advocaten, volgt echter dat de procedures tegen niet tijdig beslissen hoogstens enige extra administratieve last meebrengen, maar een niet noemenswaardige inzet van besliscapaciteit vergen. Er wordt vrijwel altijd digitaal geprocedeerd, inzending van het dossier gebeurt vrijwel geheel automatisch, de verweerschriften zijn doorgaans standaard stukken, en op enkele zaken na worden vrijwel alle beroepen buiten zitting afgedaan wat impliceert dat IND-medewerkers niet naar een zitting geen.
In het licht hiervan worden de volgende vragen gesteld en wordt verzocht per vraag afzonderlijk te antwoorden:
- Onderschrijft u dat vrijwel alle beroepen tegen niet tijdig beslissen buiten zitting worden afgedaan zodat een IND-ambtenaar niet op zitting behoeft te verschijnen? Hoeveel beroepen zijn er in 2024 ingediend en in hoeveel daarvan is er wel een zitting geweest?
- Onderschrijft u dat inzending van het dossier vrijwel altijd digitaal en vrijwel automatisch geschiedt en door administratieve krachten en niet door beslisambtenaren wordt afgehandeld? Zo nee, in hoeveel procent van de beroepen is dat niet het geval en hoeveel tijd van beslisambtenaren is daarmee gemoeid?
- Onderschrijft u dat de verweerschriften van de IND vrijwel altijd standaard stukken zijn? Zo nee, in hoeveel procent van de beroepen is dat niet het geval en hoeveel tijd van beslisambtenaren is dan gemoeid met het opstellen van het verweerschrift?
- Onderschrijft u dat in zaken waarbij vaststaat dat de termijnen zijn overschreden, het niet voorkomt dat het beroep door de rechter ongegrond wordt geoordeeld. Zo nee, in hoeveel procent van de beroepen is dat wel het geval?
- Welk percentage van de besliscapaciteit van beslisambtenaren wordt ‘vrijgespeeld’ als gevolg van een vermindering van het aantal beroepen tegen niet tijdig beslissen? Om hoeveel fte gaat dat, afgezet tegen het totaal aantal fte van voor de IND werkende beslisambtenaren die met beroepen tegen niet tijdig beslissen te maken hebben, en hoe komt u aan uw berekening?
Naar aanleiding van het memo van de deskundige Van Eik worden de volgende vragen gesteld en wordt verzocht per vraag afzonderlijk te antwoorden:
- Onderschrijft u het oordeel van de deskundige dat het Europeesrechtelijk uitgangspunt is dat zo spoedig mogelijk en zonder vertraging wordt beslist op de gezinsherenigingsaanvraag en dat negen maanden in principe al een maximale termijn is? Zo nee, op welke argumenten baseert u uw oordeel?
- Zo ja, hoe verdraagt de standaard-beslistermijn van negen maanden zich met het Unierecht dat als uitgangspunt geeft dat een maximale termijn van negen maanden alleen geldt “indien de werklast bij uitzondering de administratieve capaciteiten te boven gaat”?
- Onderschrijft u dat de in de Gezinsherenigingsrichtlijn opgenomen verlengingsmogelijkheid die nu in het ontwerp wordt geregeld, niet voorkomt in de op dit moment geldende Vreemdelingenwet?
- Onderschrijft u dat de vreemdeling dus naar huidig nationaal recht een beschermingsniveau geniet dat verder gaat dan het Unierecht vereist? Zo nee, hoe verdraagt uw standpunt zich dan met het feit de bescherming van de vreemdeling afneemt als hij te maken kan krijgen met een langere periode van onzekerheid over zijn rechtspositie omdat de behandeltermijn van zijn aanvraag toeneemt?
- Zo ja, onderschrijft u dan het oordeel van de deskundige en van de Afdeling advisering dat het ongedaan maken van dat verdergaande beschermingsniveau een toetsing vereist zoals voorgeschreven in de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1810)? Zo nee, op grond van welke argumenten komt u tot uw oordeel? Heeft u aanwijzingen, en zo ja welke, dat de ABRvS en het HvJEU uw oordeel zullen delen?
- Onderschrijft u het oordeel van de deskundige dat de verlengingsmogelijkheid na negen maanden bij wettelijk voorschrift dient te worden begrensd? Zo nee, op grond van welke argumenten komt u tot uw oordeel? Hoe verdraagt dat oordeel zich met het in acht te nemen gelijkwaardigheidsbeginsel?
- Hoe verdraagt dat oordeel zich met het gegeven dat het in de wet geregelde beroep tegen niet tijdig beslissen vereist dat er een vastgestelde termijn is overschreden?
- Hoe verdraagt dat oordeel zich met het gegeven dat artikel 8 EVRM vereist dat inmenging in het recht op gezinsleven “bij wet” moet zijn voorzien, in welk verband voorzienbaar dient te zijn op welk moment in het kader van de bescherming van dat recht definitief omtrent een rechtspositie zal moeten zijn beslist?
- U onderbouwt niet uw standpunt dat de cumulatieve effecten bij de stapeling van termijnen door de Uniewetgever in overeenstemming zijn geacht met artikel 8 EVRM , het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zodat de implementatie van de verlengingsmogelijkheid in het ontwerp geen strijd met die verdragen en het Handvest kan opleveren. Verzocht wordt om die onderbouwing alsnog te geven en daarbij te betrekken op welke wijze het wetsontwerp verzekert dat vreemdelingen niet met een onredelijke – met die bepalingen strijdige – behandel- en beslistermijn zullen kunnen worden geconfronteerd.
- In hoeverre worden de belangen van het kind, die op grond van het IVRK “eerste overweging dienen te vormen”, in het onderhavige ontwerp beschermd en in welke voorschriften is die bescherming vastgelegd?
- Onderschrijft u dat in EHRM Mugenzi t. Frankrijk en in EHRM Tanda-Muzinga de termijn waarbinnen de gezinsherenigingsaanvraag uiteindelijk was afgehandeld geringer was dan de maximale termijn die volgens het onderhavige wetsontwerp zou gelden?
- Welke aanwijzingen heeft u dat het EHRM zal oordelen dat een beslistermijn van 9 maanden met een onbegrensde verlengingsmogelijkheid, gestapeld met de beslistermijn in de asielprocedure van maximaal 21 maanden, niet als “excessief” en strijdig met artikel 8 EVRM , het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zal worden geoordeeld?
- Als de totale geregelde behandeltermijn (dus inclusief bezwaar- en beroep) al op meer dan 57 maanden kan uitkomen, hoe waarschijnlijk acht u het dat dit door de EHRM en de ABRvS zal worden geaccepteerd als uit de rechtspraak blijkt dat 3,5 jaar al als een ‘excessieve’ termijn wordt geoordeeld?
- Hoe verhoudt de tekst van artikel 31 Procedurerichtlijn, waarin is opgenomen dat de beslistermijn in asiel in naar behoren gerechtvaardigde gevallen met maximaal drie maanden mag worden overschreden wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming, zich tot het wetsvoorstel waarin voor deze uitzonderlijke overschrijding tot een verlengingsmogelijkheid wordt geregeld?
- Hoe verhoudt het wetsvoorstel over de verlenging van de beslistermijn asiel zich tot de Asielprocedureverordening die vanaf 12 juni 2026 van toepassing is en waarin de maximale beslistermijn op zes maanden is bepaald met een maximale verlenging van zes maanden in de daarin gespecificeerde gevallen? Wat is de toegevoegde waarde van het huidige wetsvoorstel gelet op de korte tijd die resteert tot 12 juni 2026?
- Klopt het dat de in de herenigingsrichtlijn opgenomen verlengingsmogelijkheid die nu in het ontwerp wordt geregeld, niet voorkomt in de op dit moment geldende Vreemdelingenwet?
- Onderschrijft u dat de vreemdeling dus naar huidig nationaal recht een beschermingsniveau geniet dat verder gaat dan het Unierecht vereist? Zo nee, hoe verdraagt uw standpunt zich dan met het feit de bescherming van de vreemdeling afneemt als hij te maken kan krijgen met een langere periode van onzekerheid over zijn rechtspositie omdat de behandeltermijn van zijn aanvraag toeneemt?
- Zo ja, onderschrijft u dan het oordeel van de deskundige en van de Afdeling advisering dat het ongedaan maken van dat verdergaande beschermingsniveau een toetsing vereist zoals voorgeschreven in de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1810)? Zo nee, op grond van welke argumenten komt u tot uw oordeel? Heeft u aanwijzingen, en zo ja welke, dat de ABRvS en het HvJEU uw oordeel zullen delen?
- Onderschrijft u het oordeel van de deskundige dat de verlengingsmogelijkheid na negen maanden bij wettelijk voorschrift dient te worden begrensd? Zo nee, op grond van welke argumenten komt u tot uw oordeel? Hoe verdraagt dat oordeel zich met het in acht te nemen gelijkwaardigheidsbeginsel?
- Hoe verdraagt dat oordeel zich met het gegeven dat het in de wet geregelde beroep tegen niet tijdig beslissen vereist dat er een vastgestelde termijn is overschreden?
- Hoe verdraagt dat oordeel zich met het gegeven dat artikel 8 EVRM vereist dat inmenging in het recht op gezinsleven “bij wet” moet zijn voorzien, in welk verband voorzienbaar dient te zijn op welk moment in het kader van de bescherming van dat recht definitief omtrent een rechtspositie zal moeten zijn beslist?
- U onderbouwt niet uw standpunt dat de cumulatieve effecten bij de stapeling van termijnen door de Uniewetgever in overeenstemming zijn geacht met artikel 8 EVRM , het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zodat de implementatie van de verlengingsmogelijkheid in het ontwerp geen strijd met die verdragen en het Handvest kan opleveren. Verzocht wordt om die onderbouwing alsnog te geven en daarbij te betrekken op welke wijze het wetsontwerp verzekert dat vreemdelingen niet met een onredelijke – met die bepalingen strijdige – behandel- en beslistermijn zullen kunnen worden geconfronteerd.
- In hoeverre worden de belangen van het kind, die op grond van het IVRK “eerste overweging dienen te vormen”, in het onderhavige ontwerp beschermd en in welke voorschriften is die bescherming vastgelegd?
- Onderschrijft u dat in EHRM Mugenzi t. Frankrijk en in EHRM Tanda-Muzinga de termijn waarbinnen de gezinsherenigingsaanvraag uiteindelijk was afgehandeld geringer was dan de maximale termijn die volgens het onderhavige wetsontwerp zou gelden?
- Welke aanwijzingen heeft u dat het EHRM zal oordelen dat een beslistermijn van 9 maanden met een onbegrensde verlengingsmogelijkheid, gestapeld met de beslistermijn in de asielprocedure van maximaal 21 maanden, niet als “excessief” en strijdig met artikel 8 EVRM , het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zal worden geoordeeld?
- Als de totale geregelde behandeltermijn (dus inclusief bezwaar- en beroep) al op meer dan 57 maanden kan uitkomen, hoe waarschijnlijk acht u het dat dit door de EHRM en de ABRvS zal worden geaccepteerd als uit de rechtspraak blijkt dat 3,5 jaar al als een ‘excessieve’ termijn wordt geoordeeld?
- Hoe verhoudt de tekst van artikel 31 Procedurerichtlijn, waarin is opgenomen dat de beslistermijn in asiel in naar behoren gerechtvaardigde gevallen met maximaal drie maanden mag worden overschreden wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming, zich tot het wetsvoorstel waarin voor deze uitzonderlijke overschrijding tot een verlengingsmogelijkheid wordt geregeld?
- Hoe verhoudt het wetsvoorstel over de verlenging van de beslistermijn asiel zich tot de Asielprocedureverordening die vanaf 12 juni 2026 van toepassing is en waarin de maximale beslistermijn op zes maanden is bepaald met een maximale verlenging van zes maanden in de daarin gespecificeerde gevallen? Wat is de toegevoegde waarde van het huidige wetsvoorstel gelet op de korte tijd die resteert tot 12 juni 2026?
Bijlage 1 - SVMA:
- Wordt er digitaal geprocedeerd? Ja er wordt digitaal geprocedeerd.
- Vergt het opmaken en inzenden van het dossier door de IND veel tijd? Dat is moeilijk in te schatten. Wat ik wel weet is dat IND met indigo werkt en daarin digitaal de stukken heeft, het lijkt mij niet veel tijd kosten om dat over te zetten.
- Worden er verweerschriften ingediend die kunnen leiden tot ongegrondverklaring van het beroep of afwijzing van het verzoek om dwangsom-oplegging? In hoeveel gevallen krijgt de IND gelijk? Of is het een standaardprocedure die altijd leidt tot een door de rechter gestelde termijn met dwangsom? Er worden verweerschriften ingediend, deze leiden niet tot ongegrondverklaring van het beroep. Dit is enkel anders wanneer een beroep prematuur is ingediend (de ingebrekestelling te vroeg is opgestuurd naar de IND of het beroep binnen twee weken na het opsturen van de ingebrekestelling is ingediend). Wanneer de IND te laat is met beslissen, er tijdig een ingebrekestelling is ingediend en beroep is ingesteld dan worden de beroepen altijd gegrond verklaard. Als het beroep gegrond wordt verklaard wordt er ook altijd een dwangsom opgelegd. Soms kan er aan de hand van het verweerschrift wel een specifieke termijn worden gegeven, maar we zien tegenwoordig dat rechtbanken met name van standaard termijnen werken waarbinnen de IND moet beslissen op de aanvraag/het bezwaar.
- De Awb opent de mogelijkheid om zaken buiten zitting af te doen. Wordt daarvan door de rechter vaak gebruik gemaakt? In hoeveel procent van de beroepen dient de IND op de zitting te verschijnen? Hiervan wordt nagenoeg altijd gebruik gemaakt. Nog geen 1% van de zaken verschijnen op zitting, in het verleden is dit enkel geweest wanneer de rechtbanken een lijn willen vaststellen. Mij zijn enkele zittingen bekend.
Bijlage 2 - Vereniging voor Asieladvocaten - en juristen Nederland (VajN)
- Wordt er digitaal geprocedeerd?
- In asielprocedures is digitaal procederen verplicht.
- Nareisprocedures vallen onder 'reguliere procedures'. Daarin kan de advocaat van de eiser aangeven of hij op papier of digitaal wil procederen. De VAjN heeft de indruk dat de meeste advocaten die in nareisprocedures procederen ook asieladvocaten zijn en dat die daarom ook de voorkeur zullen geven aan digitaal procederen, maar het kán ook ouderwets, met een papieren dossier (het beroep moet wel digitaal worden ingediend).
- Vergt het opmaken en inzenden van het dossier door de IND veel tijd?
- daar hebben wij niet direct zicht op. Het lijkt echter volledig automatisch te gaan. De dossierstukken worden door de IND digitaal aan de rechtbank gestuurd. Dat gaat doorgaans erg snel nadat de rechtbank daarom heeft gevraagd. Dat geeft de indruk dat het niet heel veel tijd kost en (vrijwel geheel) automatisch gaat.
- Worden er verweerschriften ingediend die kunnen leiden tot ongegrondverklaring van het beroep of afwijzing van het verzoek om dwangsom-oplegging? In hoeveel gevallen krijgt de IND gelijk? Of is het een standaardprocedure die altijd leidt tot een door de rechter gestelde termijn met dwangsom?
- De beslistermijn voor een beslissing op een asielverzoek is volgens de vreemdelingenwet -op dit moment- 6 maanden. Dat is ook de maximale beslistermijn volgens de relevante richtlijnen. Ook volgens de nieuwe asielprocedureverordening is de beslistermijn 6 maanden, met in uitzonderingssituaties mogelijkheden tot verlenging tot een jaar.
- Na het indienen van een (ontvankelijk) beroep niet tijdig beslissen (dus als de IND behoorlijk ingebreke is gesteld, er desondanks nog niet is beslist en de wettelijke beslistermijn is verlopen, bij nareiszaken ook griffierecht is betaald (of vrijgesteld) wordt de IND om een verweerschrift gevraagd door de rechtbank.
- In veruit de meeste zaken concludeert ook de IND dat de termijnen zijn overschreden en dat het beroep dus gegrond is. Dan ziet het verweer nog enkel op de beslistermijn die de IND meent redelijk te zijn. Op dit moment zijn er eigenlijk alleen verschillende standpunten in díe asielzaken waarin de IND meent dat de beslistermijn geldig is verlengd tot 15 maanden, en de vreemdeling meent dat die verlenging niet geldig is. Over deze kwestie zijn al pre judiciële vragen gesteld. Het advies van AG is uitgebracht en concludeert dat de laatste verlengingsrondes in Nederland niet geldig zijn. Inmiddels zijn er al diverse rechtbanken die ook menen dat de beslistermijn 6 maanden is.
- De verweerschriften van de IND zijn doorgaans standaard stukken waarin alleen de 'variabelen' zijn vermeld met betrekking tot ingangsdatum beslistermijn, einde beslistermijn en (in nareiszaken) een prognose wanneer met de beslutivorming zal worden begonnen. OVerigens wordt niet altijd een verweerschrift ingediend, soms lijkt de IND dat te vergeten of niet belangrijk te vinden.
- Het overgrote deel van de beroepen niet tijdig beslissen, Nareis asiel, Asiel na 6 maanden en asiel na 15 maanden wordt NIET op zitting behandeld..
- Als er een verweerschrift wordt ingediend door de IND, dan is meestal sprake van een 'standaard tekst' waarin in een hoogst enkel geval een specifieke reden wordt gegeven voor de langere duur of een prognose van de termijn waarin alsnog kan worden beslist.
- Conclusie: het zijn feitelijk standaard procedures die (bijna) altijd leiden tot een door de rechter gestelde termijn met een dwangsom
- De Awb opent de mogelijkheid om zaken buiten zitting af te doen. Wordt daarvan door de rechter vaak gebruik gemaakt? In hoeveel procent van de beroepen dient de IND op de zitting te verschijnen?
Vrijwel alle beroepen niet tijdig beslissen worden buiten zitting afgedaan. Dit is alleen anders als de rechtbank 'iets bijzonders' doet, bijvoorbeeld prejudicële vragen stelt, of een leidende uitspraak' wil gaan doen over de geldende beslistermijnen of een richtinggevende uitspraak over op te leggen beslistermijnen en de hoogte van dwangsommen.
Natuurlijk kosten ook beroepen niet tijdig beslissen bij de IND tijd. Wij kunnen niet heel goed inschatten hoeveel tijd dat is, maar tijd die het kost zal niet zitten in de 'inhoudelijke beoordeling' maar wellicht wel in administratieve processen. Dat zou natuurlijk nooit heel veel tijd mogen kosten.
We denken dat de tijd die 'gewonnen' zou worden wanneer de IND met minder beroepen niet tijdig beslissen wordt geconfronteerd slechts een druppel op de gloeiende plaat zal zijn voor de extra capaciteit die nodig zal zijn om vaker verlengingsaanvragen te beoordelen. De IND wil immers ook de duur van verblijfsvergunningen terugbrengen. Dat betekent dat dossiers vaker moeten worden (her)beoordeeld. Ook dát moet natuurlijk weer op tijd gebeuren. Zou voor de beoordeling van de verlengingsaanvragen ook een langere termijn gaan gelden, dan is de effectieve tijd die resteert na de (positieve) beslissing op de verlengingsaanvraag natuurlijk ook korter.
Wanneer de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor Subsidiaire bescherming (asiel) wordt teruggebracht naar 2 jaar (zoals minister Faber haar in antwoord van 9-10-2024 op de kamervragen heeft aangegeven) en de beslistermijn voor een aanvraag 1 jaar is, en er wordt op tijd, maar tegen het eind van de termijn beslist, dan is die vergunning defacto nog 1 jaar geldig op het moment dat die wordt verleend. Hetzelfde geldt voor de verlengingen.
In de praktijk zal dat voor houders van zo'n verblijfsvergunning enorme gevolgen hebben. Werkgevers zullen hen minder makkelijk in dienst nemen, want er bestaat steeds geen zekerheid dat de vergunning zal worden verlengd. Werkgevers zijn ook altijd erg huivering voor het indienst hebben van personeel dat weliswaar tijdig een aanvraag om verlenging heeft gedaan, maar nog geen antwoord heeft gekregen.
Verhuurders zullen niet graag een woning verhuren aan iemand die nog maar één jaar verblijfsrecht te goed heeft. Hypotheekverstrekkers zullen geen hypotheek verstrekken aan mensen die geen toekomstig langdurig verblijfsrecht kunnen aantonen.
Op dit moment hebben rechtbank onvoldoende capaciteit om binnen de wettelijke termijn van 8 weken te beslissen op een beroep niet tijdig beslissen. Ook zijn de beslistermijnen die worden opgelegd door de rechtbanken niet altijd 'maar' twee weken, maar vaak ook 16 weken (asiel) of zelfs 21 weken bij nareisprocedures. Als er ook bij de verlengde termijnen niet tijdig wordt beslist, blijft er van het effectieve verblijfsrecht op het moment van het besluit dus nog veel minder over, waardoor de genoemde problemen exponentieel toenemen.
En dan hebben we het nog niet gehad over de langer durende onzekerheid van asielzoekers en hun familieleden bij langere beslistermijnen.
Wij staan voor:
Interessant voor jou
Schriftelijke inbreng Nicolaï (PvdD) over Begrotingsstaten BiZa
Lees verderSchriftelijke vragen Nicolaï (PvdD) over overgangsrecht btw-verhoging
Lees verder