Vragen Nicolaï (PvdD) over verlenging Tijde­lijke wet Covid-19


14 december 2021


Verzocht wordt alle vragen afzonderlijk te beantwoorden.

1. Het voortduren van de verspreiding van het virus

inleiding

De verlenging van de wet houdt verband met het voortduren van een situatie van een voortgaande verspreiding van Covid-19 en een hoge besmettingsgraad.

In verband daarmee hebben de leden van de PvdD de volgende vragen.

Vraag 1

In juli 2021 besloot Israel naar aanleiding van een gebleken teruglopende vaccin-effectiviteit tegen transmissie tot een extra vaccinatie om de verspreiding van Covid-19 tegen te gaan. Blijkens NRC van 11/12 december 2021 (‘reconstructie Boostercampagne’) gingen de epidemiologen in Israel er op dat moment van uit dat de effectiviteit tegen transmissie was teruggelopen van 90% naar circa 40%.

Was het RIVM daarvan op de hoogte?

Vraag 2

Beschikte het RIVM in augustus en september 2021 over gegevens betreffende de effectiviteit tegen transmissie die gebaseerd waren op onderzoek in Nederland?

Zo ja, welke percentages bleken daaruit? Zo nee, waarom deed het RIVM geen onderzoek naar de vaccin-effectiviteit tegen transmissie onder de Nederlandse bevolking?

Vraag 3

Sinds wanneer doet het RIVM onderzoek naar de vaccin-effectiviteit tegen transmissie onder de Nederlandse bevolking? Op welke wijze wordt dat onderzoek verricht? Worden de resultaten van dat onderzoek gepubliceerd en periodiek geactualiseerd?

Vraag 4

Wat zijn de bij het RIVM bekende meest recente onderzoeksresultaten betreffende de vaccin-effectiviteit tegen transmissie die gebaseerd zijn op onderzoek in Nederland? Op welke onderzoeksperiode hebben die betrekking?

Vraag 5

Is het juist (zoals in het genoemde artikel in de NCR is vermeld) dat de Belgische Hoge Gezondheidsraad in september 2021 concludeerde dat “er op basis van bestaande wetenschappelijke inzichten ‘duidelijk bewijs’ is dat een booster bij ouderen zinvol is. “ En dat de VK, Duitsland en Frankrijk al in september besloten te gaan boosteren? Zo ja, was de regering daarvan op de hoogte?

Vraag 6

Toen de Gezondheidsraad in september 2021 adviseerde nog niet tot boosteren over te gaan, heeft de regering toen uit haar advies kunnen afleiden dat de Gezondheidsraad bij haar beoordeling onderzoeksgegevens over de afnemende vaccin-effectiviteit tegen transmissie had betrokken? Zo nee, is de Gezondheidsraad toen door de regering gewezen op de gegevens als vermeld in vraag 5 en wat was dan de reactie van de Gezondheidsraad?

Vraag 7

Past het bij de wettelijke taak van de Gezondheidsraad om de noodzaak en effectiviteit van een boosterprik met het oog op het tegengaan van transmissie van Covid-19 te beoordelen? Zo ja, in hoeverre overlappen de taak van de Gezondheidsraad (artikel 22 Gezondheidswet) en die van het RIVM (artikel 3 Wet op het RIVM) elkaar dan? Acht de regering bij overlapping van de taken het mogelijk dat adviezen van de Gezondheidsraad en van het RIVM tegenstrijdig zijn?

Vraag 8

Op welk moment en aan welke adviseur heeft de regering gevraagd te adviseren over de noodzaak en effectiviteit van een boosterprik met het oog op het tegengaan van transmissie van Covid-19? Wat was daarvoor de aanleiding? In hoeverre paste die vraag binnen de wettelijke taakomschrijving van die adviseur?

Vraag 9

Indien de Gezondheidsraad in september geen oordeel gaf over de noodzaak en effectiviteit van een boosterprik met het oog op het tegengaan van transmissie van Covid-19, op welke wijze heeft de regering onderzoeksgegevens over afnemende vaccin-effectiviteit tegen transmissie en de in vraag 5 aangegeven ontwikkelingen betrokken bij haar in september gemaakte afweging om te wachten met boosteren?

Vraag 10

Is de regering bereid om het RIVM te verzoeken om periodiek bij de cijfers over de vaccin-effectiviteit de effectiviteit tegen ziekenhuisopname en die tegen transmissie apart te vermelden en uit te splitsen naar leeftijden?

Vraag 11

Is de regering bereid om het RIVM te verzoeken om bij haar periodieke overzichten verwijzigen op te nemen naar rapportages over vaccin-effectiviteit van de met het RIVM vergelijkbare instituten in de andere landen van Europa?

2. De positie van de adviserende organen

inleiding

Nu crisissituatie voortduurt en bevoegdheden uit de Tijdelijke wet de komende maanden zullen worden toegepast, is van belang dat de regering haar beslissingen mede pleegt te onderbouwen met adviezen en rapporten van betrokken adviesinstanties, zoals Gezondheidsraad, RIVM, OMT, DB en BAO.

Vraag 12

Kan de regering uiteenzetten hoe de adviestaken van het RIVM, het OMT , het deskundigenberaad (DB) en het Bestuurlijk afstemmingsoverleg BAO zich tot elkaar verhouden.

Vraag 13

Indien het aankomt op afweging van algemene belangen bij het toepassen van de in de Tijdelijke wet vervatte bevoegdheden die betrekking hebben op “de bestrijding van de epidemie” (artikel 58b, eerste lid Wpg), welke adviezen van welke organen hebben daarop dan betrekking?

Vraag 14

Is het OMT een ‘adviescollege’ als bedoeld in artikel 1 van de Kaderwet adviescolleges en welke gevolgen zijn in dat geval daaraan voor dat orgaan verbonden?

Vraag 15

Omvat de wettelijke taak van de Gezondheidsraad tevens het rapporteren over “de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan” als bedoeld in artikel 58b Wpg?

Vraag 16

Welk bestuursorgaan in de zin van de Awb is bevoegd tot het instellen van het OMT en in welke voorschriften is die bevoegdheid vervat?

Vraag 17

Bestaat er met betrekking tot het instellen van het OMT een ministeriële verantwoordelijkheid?

Vraag 18

Welke wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de besluitvorming en de openbaarheid gelden voor de Gezondheidsraad, het RIVM, de directeur van het RIVM, het OMT, het DB en het BAO?

Vraag 19

Welke wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de onpartijdigheid en het voorkomen van belangenverstrengeling gelden voor de Gezondheidsraad, het RIVM, de directeur van het RIVM, het OMT, het DB en het BAO?

Vraag 20

Indien blijkt dat de instelling van één van de organen die de regering adviseren bij de toepassing van bevoegdheden uit Hoofdstuk Va Wpg een wettelijke grondslag mist terwijl deze vereist is, zijn daar dan consequenties aan verbonden voor de besluiten die al genomen zijn en voor toekomstige besluitvorming?

Vraag 21

Indien blijkt dat voor één van de organen die de regering adviseren bij de toepassing van bevoegdheden uit Hoofdstuk Va Wpg geen wettelijke voorschriften gelden die betrekking hebben op onpartijdigheid en het voorkomen van belangenverstrengeling, zal dan alsnog worden voorzien in zulke wettelijke voorschriften? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wanneer en op welke wijze?

3. deskundige advisering bij toepassing van bevoegdheden uit Hoofdstuk Va Wpg

inleiding

Bij toepassing van de Tijdelijke wet baseert de regering zich op adviezen van het OMT. Het OMT gebruikt bij zijn adviezen resultaten van onderzoek van het RIVM. De directeur-generaal van het RIVM informeert periodiek de Tweede Kamer.

Op verzoek van de regering heeft het RIVM een modelleringsrapport uitgebracht over de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs. Blijkens appendix A bij dat rapport is bij de modellering als uitgangspunt genomen dat de vaccineffectiviteit tegen infectie op 70% moet worden gesteld en dat een testintensiteit van de gebruikte antigeentest op 59% moet worden gesteld.

Gebleken is dat de 70% vaccin-effectiviteit niet op een recente berekening gebaseerd was, terwijl uit andere gegevens – bijvoorbeeld die van de Italiaanse evenknie van het RIVM – blijkt dat ten tijde van de modellering nog maar 50% vaccin-effectiviteit mag worden aangenomen.

Wat betreft de testintensiteit van de antigeentest is 59% aangenomen, terwijl de Europese autoriteiten 90% hanteren (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32021H0122(01) en volgens een publicatie van de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie de betrouwbaarheid van zelftesten op 80% mag worden gesteld (https://www.nvmm.nl/covid-19/publiek/diagnostiek/antigeentesten/), wat spoort met de conclusies (“een hoge sensitiviteit”) over zelftesten in het 130e OMT-advies (pagina 9 onderaan).

Vraag 22

Wat is de uitkomt van de modellering indien in plaats van 70% vaccin-effectiviteit een percentage van 50% wordt gehanteerd, en in plaats van 59% betrouwbaarheid van de antigeentest, het percentage van 80% of 90% wordt gehanteerd?

Vraag 23

In Follow the money is onder de titel “Regering en OMT onderbouwen QR-code met onbetrouwbare modellen” een artikel verschenen. Kloppen de oordelen van de geïnterviewde deskundigen? Acht de regering de in het artikel getrokken conclusies juist?

Vraag 24

In Follow the money is onder de titel “Statistici kraken ook nieuwe onderbouwing coronapas: ‘Dit is een bierviltje-berekening’ “een artikel verschenen. Kloppen de oordelen van de geïnterviewde deskundigen? Acht de regering de in het artikel getrokken conclusies juist?

Vraag 25

Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat een maatregel die zwaar ingrijpt in de grondrechten en die noodzakelijk wordt geacht “ter bestrijding van de epidemie” gegrond moet zijn op wetenschappelijk vastgestelde gegevens die aantonen dat die maatregel onder de omstandigheden van het moment waarop deze genomen wordt, noodzakelijk en geschikt ter bestrijding van de epidemie, en dat deze niet gebaseerd mogen worden op schattingen en modelleringen die niet gegrond zijn op feitelijk onderzoek?

Vraag 26

Is de regering bereid om de wetenschappelijke onderbouwing met de Kamer te delen van de - bij het beoordelen van de noodzakelijkheid en effectiviteit van op grond van Hoofdstuk VA Wpg genomen maatregelen - gehanteerde:

a. vaccineffectiviteit tegen transmissie

b. vaccineffectiviteit tegen infectie

c. intensiteit van de test om vast te stellen dat de persoon geïnfecteerd is

4. wijziging van artikel VIII

Vraag 27

De minister had toegezegd aandacht te besteden aan artikel VIII van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Kan de minister reflecteren op het volgende?

Nu staat er bepaald dat de bepalingen van Hoofdstuk Va Wpg vervallen als de wettelijke bevoegdheden niet verlengd worden. Als een verlengings-KB niet bij wet wordt goedgekeurd vallen dus alle bevoegdheden weg die ter bestrijding van Covid-19 kunnen worden aangewend. Een nieuw KB kan die bevoegdheden niet meer in het leven roepen. Er zou een nieuwe wet moeten worden ingediend.

De Kamer kan dus alleen maar ja of nee zeggen en nee zeggen brengt mee dat de zaak niet met een nieuw (minder vergaand) KB kan worden gerepareerd.

Op die wijze is er geen sprake van een reële zeggenschap van de Kamer.

Dat kan worden opgelost als niet wordt uitgegaan van het ‘vervallen’ van bevoegdheden maar van ‘opschorting’ van de werking van bepalingen.

Dan zou artikel VIII zodanig moeten worden aangepast, dat wordt aangegeven in de wet dat de werking van de bepalingen wordt opgeschort met ingang van een bepaalde datum en dat bij KB de opschorting kan worden opgeheven voor een periode van maximaal drie maanden. Dat KB zal dan bij wet moeten worden goedgekeurd en indien wettelijke goedkeuring niet verkregen wordt, vervalt het KB.

Als het KB vervalt, vervalt niet Hoofdstuk Va van de Wpg. Het mogelijkheid bestaat dus nog om met een nieuw KB op enig moment de opschorting van bevoegdheden weer op te heffen, zonder dat de Wpg opnieuw met zulke bevoegdheden koet worden aangevuld.

Interessant voor jou

Vragen Nicolaï over donatie van vaccins aan buitenland

Lees verder

Bijdrage Koffeman (PvdD) aan begrotingsdebat Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2022

Lees verder

    Learn More Doneer